Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1693-1772
BE-A0510_000509_006873_DUT
Identificatie van de toegang:
BE-A0510 /
I 547
Het Rijksarchief in België
This finding aid is written in
Dutch.
Beschrijving van het archief
Identificatie van de toegang:
BE-A0510 / I 547
Naam archiefblok:
- Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen. Banden en delen.
- Grand Conseil des Pays-Bas à Malines. Registres
Periode:
1473-1795
Centrale hoven en rechtbanken (A6)
Omvang geïnventariseerd
168.20
m
Laatste bestanddeelnummer
2698.00
Archiefbewaarplaats
Algemeen Rijksarchief / Archives générales du Royaume
Archiefvormers
- Chronol. lijsten van de geëxtend. sent. en procesbundels (dossiers) berustende in het archief van de G.R.van Mechelen I: 1465-1504. / J.T. De Smidt, E.I. Strubbe, M.J. Abeline, J.C. Andries, J. Van Rompaey. (A 095)
- Chronol. lijsten van de geëxtend. sententiën berustende in het archief van de G.R. van M. II: 1504-1531 / J.T. De Smidt, E.I. Strubbe, J. Van Rompaey, S.T.E. Brekelmans, E.J. Schreurder, C.L. Verkerk (A 096)
- sententiën berustende in het archief van de G.R. van M. III: 1531-1541. J.T. De Smidt, J. Van Rompaey, S.T.E. Brekelmans, J.M.I. Koster-Van Dijk, C.L. Verkerk, C. Coppens. (A 097)
- Grand Conseil de Malines. Documents se rapportant aux anciens duché de Luxembourg et comté de Chiny, - in Annales de l`Institut archéologique de Luxembourg / E. Duparque (A 027)
- Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome II : XVIIème et XVIIIème siècles / A. Gaillard (I 030)
- Chronol. lijsten van de geëxtend. sent. berustende in het arch. v.d. G.R. van M. V: 1551-1563 / J.T. De Smidt, R. Van Answaarden, L.J.J. Huijbregts, J.M.I.Koster-Van Dijk, H. De Schepper, A. Wijffels (A 099)
- Chronol. lijsten van de geëxt.sent. berustende in het arch. van de G.R. van M. IV:1541-1551. J.T. De Smidt, J. Van Rompaey, R. Van Answaarden, L.J.J. Huijbregts, A.H. Huussen, J.M.I. Koster-Van Dijk, H. De Schepper (A 098)
- Chronol. lijsten van de geëxtend. sent. berustende in het arch. van de G.R. van M. VI: 1563-1580 / J.T. De Smidt, R. Van Answaarden., L.J.J. Huijbregts, J.M.I.Koster-Van Dijk, H. De Schepper, A. Wijffels (A 100)
- Inventaire des mémoriaux du Grand Conseil de Malines. Tome I : XIVe, XVe et XVIe siécles / A. Gaillard (I 020)
- Inventaire des registres du Grand Conseil de Malines. (T 107)
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen
- 1 Jan Noncle, appellant. De schepenen van de Keure van Gent, tussenkomend voor Philippe Dominic Papjeans- ontvanger van de rechten op de zeven speciën - en voor deurwaarder N. de Baets, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f. 1-22. 8 januari 1693. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting - zowel naar vorm als naar inhoud - van de tenuitvoerlegging van een aanmaning tot betaling van achterstallige pacht. De Raad van Vlaanderen verklaart op 13 augustus 1691 dat Jan Noncle de tenuitvoerlegging ongegrond aangevochten heeft en veroordeelt hem tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verklaart de arrestatie van de appellant ongefundeerd en beveelt de geïntimeerden om hem vrij te laten en de schade te herstellen. De Grote Raad besluit eveneens dat beide partijen in een afzonderlijk proces voor commissaris hun wederzijdse aanspraken moeten vereffenen, evoceert een andere zaak tussen dezelfde partijen hangende voor de Raad van Vlaanderen naar de Grote Raad en bepaalt dat ook hierin recht gesproken zal worden samen met of afzonderlijk van het genoemde proces voor commissaris. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de geïntimeerden tot de proceskosten van eerste instantie, tot de helft van de kosten van het proces in beroep en compenseert de andere helft over beide partijen.
- 2 De baljuw, burgemeesters en schepenen van het Land van het Brugse Vrije, geïntimeerden. De sluismeesters, gecommitteerden en de ontvanger van het waterschap van Blankenberge, appellanten. Inv. nr. 969, f. 23-40. 14 januari 1693. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verantwoordelijkheid voor het toezicht op het waterschap van Blankenberge en - meer in het bijzonder - voor het bepalen van de dag voor het voorleggen van de rekeningen. Op 29 juni 1692 beveelt de Raad van Vlaanderen de sluismeesters, gecommitteerden en de ontvanger van het waterschap van Blankenberge om zich te houden aan de dag en het uur zoals bepaald door de baljuw en de schepenbank van het Land van het Brugse Vrije; de opgelegde boete wordt in beraad gehouden. Bovendien verklaart de Raad van Vlaanderen dat de beschikking, op 22 juli 1692 verleend op het rekest van de sluismeesters, met dit vonnis wordt opgeschort zonder hiermee evenwel het nog hangende appel tegen het vonnis van commissarissen te beïnvloeden. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 3 Jean François de Baillencourt, kanunnik van het kathedraalkapittel van Brugge c.s., erfgenamen van wijlen François de Baillencourt, bisschop van Brugge, met hen gevoegd het officie-fiscaal van de Grote Raad, supplianten. Louis Lotijns, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, rescribent. Inv. nr. 969, f. 41-54. 28 januari 1693. Eerste aanleg - different. Protest tegen de belediging van de voormalige bisschop van Brugge in een geschrift, opgesteld door de rescribent, in het kader van een proces voor de Raad van Vlaanderen. In de marge van deze zaak wordt ook de vraag behandeld of een advocaat persoonlijk verantwoordelijk kan gesteld worden voor wat hij zegt of schrijft in opdracht van zijn cliënten. Bij rekest van 26 juni 1691 voegt het officie- fiscaal zich in deze zaak. De Grote Raad voegt beide rekesten van de supplianten samen en beveelt dat pagina 148 van het gewraakte geschrift in het openbaar door een deurwaarder van het hof zal worden verscheurd en dat daarvan een nota zal gemaakt worden op de volgende pagina; advocaat Lotijns wordt veroordeeld tot een boete van 300 gulden. Bovendien is de rescribent verplicht de fiscalen alle exemplaren van het geschrift te bezorgen en krijgt hij het verbod opgelegd om in de toekomst nog dergelijke taal of terminologie te gebruiken. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad hem tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 4 Jonkheer Philippe Le Boeuf, zoon van wijlen jonkheer François Le Boeuf, heer van Watervliet, appellant. Jan Baptiste Herckelbaudt, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 55-68. 28 februari 1693. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de geldigheid van een contract, aangegaan tussen beide partijen, waarbij Le Boeuf beweert dat Herckelbaudt moedwillig bepaalde informatie heeft achtergehouden. De Raad van Vlaanderen verklaart op 1 juli 1690 dat het contract geldig is en veroordeelt Philippe Le Boeuf tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van het rekest civiel en tot de proceskosten.
- 5 Lorenzo del Marmol, ridder van de orde van Sint-Jacob, cavaleriekapitein in dienst van de vorst, suppliant. Philippe Dujardin, raadsheer bij de Grote Raad, en de graven van Arenberg en van Moeskroen, rescribenten. Inv. nr. 969, f. 69-76. 2 maart 1693. Eerste aanleg - different. Wraking van raadsheer Philippe Dujardin als rechter in het proces tussen Lorenzo del Marmol en de graven van Arenberg en Moeskroen. De suppliant meent dat Dujardin niet volstrekt onafhankelijk kan zijn omdat hij reeds betrokken is in een ander proces tussen beide partijen. De Grote Raad ontslaat Dujardin van zijn taken in het betreffende proces en veroordeelt de graven van Arenberg en Moeskroen tot de proceskosten.
- 6 Jacob, graaf van Groesbeek, burggraaf van Aublain, grootbaljuw van het Land van Luik tussen Maas en Samber, impetrant en gedaagde. Marie Anne Eusebe, geboren gravin van Truxses zu Wolfegg, weduwe van de graaf van Rupelmonde, als moeder en voogd van haar zoon, impetrant en gedaagde. Inv. nr. 969, f. 77-98. 20 maart 1693. Willige condemnatie. Overeenkomst tussen beide partijen over een aantal lenen, bestaande uit de heerlijkheden van Baarland, Hoedekenskerke en Wemmeling, met hun tienden.
- 7 Don Lorenzo Ulloa Zuniga y Velasco, graaf de la Puebla, broer van wijlen Marie de Cardenas, weduwe-prinses van Chimay, suppliant (bij rekesten van 10 december 1691 en van 26 februari 1692) en rescribent. Lorenzo del Marmol, ridder van de orde van Sint-Jacob, cavaleriekapitein in dienst van de vorst, testamentuitvoerder van wijlen Marie de Cardenas, rescribent en suppliant (bij rekest van 31 augustus 1691). Inv. nr. 969, f. 99-108. 16 april 1693. Eerste aanleg - drie differenten. Betwisting van het testament van Marie de Cardenas, zowel naar geldigheid als naar uitvoering. In een eerste rekest van 31 augustus 1691 verzoekt Lorenzo del Marmol om het beslag op de goederen van Marie de Cardenas op te heffen en hem als enige testamentuitvoerder toegang te geven tot het sterfhuis. In een tweede verzoek op 10 december 1691 vraagt Lorenzo Ulloa Zuniga Y Velasco om een inventaris van het sterfhuis te laten opmaken. In een derde verzoek op 26 februari 1692 vraagt Zuniga Y Velasco inzage in het vorige testament van Marie de Cardenas. De Grote Raad verklaart het verzoek van Zuniga Y Velasco om een inventaris van het sterfhuis te laten opmaken ongegrond. Wat betreft het rekest van Lorenzo del Marmol besluit de Grote Raad dat de goederen van Marie de Cardenas zullen vrijgegeven worden op voorwaarde dat hij binnen de zes maanden alle schulden betaalt en de in het testament vermelde legaten uitvoert. Indien hij hieraan niet voldoet binnen de zes maanden zullen de fiscalen de zaak overnemen. Een griffier zal een inventaris van de goederen opstellen, tenzij de suppliant verkiest om zelf een borg te betalen voor de schulden en de legaten. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de suppliant tot de helft van de proceskosten; de resterende helft wordt gecompenseerd over beide partijen.
- 8 Charles Antoine de Fourneau, ridder van de orde van Sint-Jan van Jeruzalem, geïntimeerde. Philippe François Baesbanck, appellant. Inv. nr. 969, f. 109-118. 27 april 1693. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het pachtcontract van het Tempelhof te Gent. Baesbanck beweert dat hij in 1687 een contract met de Fourneau heeft afgesloten voor negen jaar, terwijl de laatste volhoudt dat het slechts om een zesjarig contract handelt. Op 22 augustus 1692 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de partijen zich moeten houden aan de overeenkomst gesloten te Rijsel op 30 april 1687, waarin wordt gestipuleerd dat Baesbanck het Tempelhof voor een periode van zes jaar pacht. De Raad beveelt Baesbanck om na afloop van deze termijn het Tempelhof te ontruimen en compenseert de proceskosten over beide partijen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 9 Jonkheer Fereolus de Gruttere, heer van Idegem, eiser. Jonkvrouw Catharina Van Beneden, weduwe van Melchior Van Eeckhaute, verweerster. Inv. nr. 969, f.119-127. 9 mei 1693. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Geraardsbergen, in uitvoering van een vonnis van de Raad van Vlaanderen van 11 februari 1673 en van een arrest van de Grote Raad van 10 mei 1692. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot het betalen van de proceskosten.
- 10 Pieter Van Dun, eiser. Catharine Wouters, verweerster. Inv. nr. 969, f.128-140. 1 december 1692. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 25 februari 1686. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot het betalen van twee boetes voor het indienen van rekesten civiel. Over de andere proceskosten wordt niets vermeld.
- 11 De baljuw en leenmannen van het leenhof van de Burg te Brugge, tussenkomend voor Adriaan Raes, cipier van de gevangenis van Brugge, geïntimeerde. De burgemeesters en schepenen van Brugge, tussenkomend voor Jacob de Vendele, appellanten. Inv. nr. 969, f.141-155. 9 mei 1693. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 12 Leonard Christiani, deurwaarder van de Grote Raad, eiser. Elisabeth Cerincx, weduwe van Pieter Hilleghem, met haar gevoegd haar kinderen Joos en Anna Hilleghem, verweerders. Inv. nr. 969, f.156-163. 14 juli 1693. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Vrasene, in uitvoering van een veroordeling tot het betalen van proceskosten van 27 april 1691. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen afgehouden worden van de verkoopsom.
- 13 De procureur-generaal van de Raad van Vlaanderen, ex officio tussenkomend voor de inwoners van de heerlijkheid Nederbrakel, geïntimeerden (en appellanten a minima). Antoine Van Cauteren [Vercauteren], heer van Nederbrakel, appellant. Inv. nr. 969, f.164-189. 15 juli 1693. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 14 De erfgenamen van Jan Melis, tussenkomend voor de abdis van het klooster van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Lazarije en de bestuurder van de armenscholen van Gent, geïntimeerden. Willem van Nassau, heer van Odijk, Antoon de Hubert, als vader en voogd van zijn minderjarige kinderen en Jan de Marignault, allen via hun echtgenotes erfgenamen van wijlen Cornelis en Gerard Van Nuflen, appellanten. Inv. nr. 969, f.190-209. 12 september 1693. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 15 Jonkheer Charles Robert t'Serwouters, voor zijn moeder Jenne d'Embise, weduwe van jonkheer Christiaan t'Serwouters, en jonkheer Bartholomé de Meerbeke, voor zijn schoonmoeder Cornelia t'Serwouters, weduwe van jonkheer Charles Guillaume t'Serwouters, supplianten. Elisabet Verbiest, rescribente. Inv. nr. 969, f. 210-215. 12 september 1693. Eerste aanleg - different. Kunnen de supplianten nog erkend worden als opposanten van de openbare verkoop van een huis in Mechelen nadat de sententie van decreet al verleend is?. De Grote Raad verklaart dat de supplianten niet meer aanvaard kunnen worden als opposanten en veroordeelt hen tot de proceskosten.
- 16 Johanna Maria, Theresia Catharina en Marguerite Françoise Goubau, begijnen te Brussel, appellanten. Jan Baptiste d'Hammel, baron de Fresnay, gehuwd met de weduwe van baron de Mariensart, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 216-228. 10 oktober 1693. Beroep uit Vlaanderen. Voorrang van schuldeisers bij de vereffening van de goederen van Catharina Van Wachtendonck. De Raad van Vlaanderen verklaart op 9 december 1690 dat beide partijen even veel aanspraak hebben op de opbrengsten van de vereffening en veroordeelt de zusters Goubau tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, geeft de appellanten voorrang bij de vereffening van de goederen van Catharina van Wachtendonck en veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 17 De schepenen van de heerlijkheid Sint-Baafs, tussenkomend voor baljuw, pointers en zetters van Oostakker, appellanten. Jan Daneels, secretaris van de schepenen van de Keure van Gent, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 229-236. 17 oktober 1693. Beroep uit Vlaanderen. Verzoek tot renvooi van een proces, ingesteld voor de Raad van Vlaanderen, naar de schepenbank van de heerlijkheid Sint-Baafs. De Raad van Vlaanderen wijst op 5 augustus 1692 het verzoek tot renvooi af, beveelt de baljuw, pointers en zetters van Oostakker om het proces voor de Raad te voeren en veroordeelt de schepenen van Sint-Baafs tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 18 Jan Walschaerts, geïntimeerde (en reformant a minima). Peter Van Nieuwenhuysen, reformant. Inv. nr. 969, f. 237-253. 17 oktober 1693. Derde instantie - Reformatie magistraat van Mechelen (appel meier en paalder van Mechelen). Moet Peter Van Nieuwenhuysen zijn ramen afsluiten om de geuroverlast - veroorzaakt door zijn kaashandel - voor zijn buur Jan Walschaerts te beperken?. Op 7 september 1690 bevelen de meier en paalder van Mechelen dat Peter Van Nieuwenhuysen het keldergat van zijn huis moet dichtmaken met glas en dat beide partijen het gewoonterecht van de stad Mechelen moeten volgen wat betreft de bovenvensters. Op 15 februari 1692 bevestigt de magistraat van Mechelen het vonnis van meier en paalder en compenseert de proceskosten over beide partijen. De Grote Raad hervormt het vonnis van de magistraat van Mechelen en verklaart de klacht van Jan Walschaerts in verband met de geuroverlast van zijn buur ongegrond. De Grote Raad compenseert de proceskosten over beide partijen, met uitzondering van de kosten van het rapport die ten laste van de geïntimeerde zijn.
- 19 Jonkheer Louis Van Colen en jonkheer Jan Hellincx, eisers. Jonkheer Ignace de Carena, heer van Burcht, verweerder. Inv. nr. 969, f.254-267. 24 oktober 1693. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen en een rente te Kruibeke, in uitvoering van een willige condemnatie van 6 oktober 1683. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 20 Jacques François Leemands, impetrant van oorlof van hove. Jonkheer Daniël Guyot c.s., gedaagden. Inv. nr. 969, f. 268-271. 14 november 1693. Eerste aanleg - debat. Verzoek tot oorlof van hove. De geëxtendeerde sententie heeft betrekking op het debat dat dit verzoek behandelt binnen het kader van een proces waarbij de gedaagden de goederen en renten van wijlen Thomas Courtois terugvorderen. De Grote Raad verklaart het verzoek tot oorlof van hove gegrond en veroordeelt de gedaagden tot de kosten van het debat.
- 21 Jan Van Daele, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, geïntimeerde. François Van Huele, procureur bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Inv. nr. 969, f. 280-287. 14 november 1693. Beroep uit Vlaanderen. Mag een vonnis van de Raad Van Vlaanderen waartegen in beroep is gegaan bij de Grote Raad ten uitvoer gelegd worden zonder de betaling van een waarborg?. Op 19 februari 1693 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis voorbarig is gebeurd en veroordeelt François Van Huele tot de proceskosten. Van Huele krijgt wel het recht om, na consignatie van een voldoende waarborg, de helft van het vonnis - i.e. het deel ten laste van Van Daele - ten uitvoer te leggen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 22 François Van Huele, procureur bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Bernard Van Overwaele, griffier van en Jan Van Daele, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f.272-279. 14 november 1693. Derde instantie - beroep uit Vlaanderen (commissaris Raad van Vlaanderen). Betwisting in verband met de waarborg voor de lichting door de winnaar van het proces van een som geld, geconsigneerd door de verliezer, wanneer tegen het vonnis in beroep gegaan wordt. In concreto wenst François Van Huele als winnaar van een proces voor de Raad van Vlaanderen de som geld te lichten die Jan Van Daele heeft geconsigneerd bij de griffie nadat hij - samen met griffier van Overwaele - als eiser een proces tegen François Van Huele heeft verloren. Van Overwaele echter heeft zijn deel niet geconsigneerd. Beiden zijn intussen ook in beroep gegaan tegen hun veroordeling. De betwisting handelt nu over de vraag of Van Huele verplicht is om zich borg te stellen voor het gehele bedrag van het vonnis - i.e. zowel het deel van Van Overwaele als van Van Daele - of dat het voldoende is dat hij een borg geeft voor het deel dat hij kan lichten, met name het deel van Van Daele. De commissaris van de Raad van Vlaanderen beveelt François van Huele om een waarborg te stellen voor het volledige bedrag. Op 19 februari 1693 bevestigt de Raad van Vlaanderen het vonnis van commissaris en veroordeelt François Van Huele tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 23 De proost, de deken en het kapittel van de kathedraal van Sint-Rombout te Mechelen, supplianten. Jean François de Robaix, meier van Hombeek, Leest enz., rescribent. Inv. nr. 969, f. 288-293. 5 december 1693. Eerste aanleg - different. Betwisting van de betaling van de rechten voor de uitvaart van de overleden echtgenote van Jean François de Robaix. De Grote Raad verklaart dat de rescribent verantwoordelijk is voor de uitvaart van zijn vrouw - en niet, zoals hij zelf beweert, zijn zonen - en dat hij hiervoor de rechten moet betalen volgens het reglement van 24 december 1688. De Grote Raad veroordeelt de Robaix tot de proceskosten.
- 24 Jan Baptiste en Isabelle Clare Snijers, erfgenamen van wijlen kanunnik Jan Baptiste Snijers langs vaderszijde, reformanten. Jacques Pansius c.s., erfgenamen van kanunnik Jan Baptiste Snijers langs moederszijde, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f. 294- 303. 10 december 1693. Reformatie magistraat van Mechelen. Betwisting van de geldigheid van een testament waarbij de erflater na overlijden van de oorspronkelijke begunstigden eigenhandig wijzigingen heeft aangebracht. In concreto menen Jan Baptiste en Isabelle Clare Snijers dat zij in gelijke mate erfgenamen zijn van hun oom kanunnik als Jacques Pansius en zijn broers en zusters, hoewel de kanunnik oorspronkelijk alle goederen had toegewezen aan zijn beide zusters en slechts een legaat had toebedeeld aan zijn broer. Na de dood van zijn zusters en broer heeft de kanunnik echter met de hand een aantal wijzigingen toegebracht aan zijn oorspronkelijke testament, waardoor al zijn neven en nichten - zowel van vaderlijke als van moederlijke zijde - als gelijkwaardige erfgenamen worden vermeld. Op 18 juni 1693 verklaart de magistraat van Mechelen het verzoek van Jan Baptiste en Isabelle Clare Snijers om een inventaris van het sterfhuis van kanunnik Jan Baptiste Snijers op te stellen ongegrond en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de magistraat van Mechelen en beveelt de geïntimeerden om - in aanwezigheid van de reformanten - een inventaris op te stellen van de goederen en effecten van wijlen kanunnik Jan Baptiste Snijers. De Grote Raad compenseert de proceskosten over beide partijen.
- 25 Pieter Foppens, surintendant-generaal van de Bergen van Barmhartigheid, eiser. Elisabeth de Backer, weduwe van Pieter Wicart, gewezen surintendant van de Berg van Barmhartigheid te Valenciennes, na haar dood hervat door haar kinderen Bernard en Louis Wicart, verweerders. Inv. nr. 969, f.304-311. 23 januari 1694. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van twee huizen te Mechelen, in uitvoering van een vonnis van 13 september 1692. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de proceskosten wordt niets vermeld.
- 26 Robert Mutlouw, koopman te Oostende, appellant. Jacques Lijnck, erfgenaam van zijn broer Dominicq Lijnck, koopman te Oostende, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 312-321. 13 maart 1694. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de geldigheid van een weddenschap over de verovering van Ierland door de Engelse koning. In concreto hadden Robert Mutlouw en Dominicq Lijnck op 3 maart 1690 een weddenschap aangegaan waarbij Mutlouw tien gouden munten had gegeven aan Lijnck op voorwaarde dat Lijnck deze munten zou teruggeven en er honderd bovenop leggen mocht de Engelse koning Ierland veroveren. De Raad van Vlaanderen beveelt op 30 mei 1693 Jacques Lijnck om zijn aanbod na te komen en de tien gouden munten die zijn broer oorspronkelijk gekregen had van Robert Mutlouw terug te betalen. De proceskosten worden gecompenseerd over beide partijen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 27 De Brede Raad van Mechelen, supplianten. Jacob Robbroeck, brouwer van 'de Wildeman' te Mechelen, rescribent. Inv. nr. 969, f.322-327. 3 april 1694. Eerste aanleg - different. Betwisting van de geldigheid van de verplichting om 100 gulden te betalen bij de eerste aanvaarding van het ambt van schatbewaarder of rentmeester bij de zes grote ambachten van Mechelen. De Grote Raad veroordeelt de rescribent tot het betalen van de 100 gulden met achterstallige interest en tot de proceskosten.
- 28 Passchier d'Heyne, geïntimeerde. Jonkheer Vincent Van Putten, heer van Sint-Martens-Lierde, appellant. Inv. nr. 969, f. 328-341. 22 juni 1694. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de geldigheid van een wisselbrief. Van Putten erkent zijn schuld aan Passchier d'Heyne maar meent dat het document in kwestie geen wisselbrief is en dat hij bij de terugbetaling bijgevolg ook niet aan de voorwaarden van een wisselbrief moet voldoen. Op 22 februari 1693 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de wisselbrief beschouwd wordt als een 'croiserende obligatie' en veroordeelt van Putten om aan d'Heyne de interest op de hoofdsom te betalen en dat sinds de datum van de wisselbrief. De Raad van Vlaanderen beveelt Passchier d'Heyne om binnen de veertien dagen het bewijs te leveren van het bezit van de obligatie en hiervan een voldoende eed af te leggen. Indien hij daarin niet slaagt, is hij verplicht om zijn eis op te geven en wordt hij veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verklaart de conclusies van de geïntimeerde uit eerste instantie onontvankelijk en beveelt de appellant om, zoals hij zelf voorstelt, de hoofdsom van de obligatie van 29 oktober 1679 - vermeld in de obligatie van 6 juli 1686 - terug te betalen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties. Ten slotte besluit de Grote Raad dat de stukken van het proces aan de procureur-generaal zullen worden overgemaakt.
- 29 Jan Baptiste Coolman, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, Claire Françoise, Jacqueline Cecilie en Marie Jenne Coolman, en Jan Hendrick Dhamere, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, ten gunste van zijn echtgenote, allen erfgenamen van wijlen procureur Coolman, supplianten. Anne Josine Le Poivre, weduwe van jonkheer Gerard de Villers, schuldeiser van wijlen procureur Coolman, rescribente. Inv. nr. 969, f. 342-356. 14 juli 1694. Eerste aanleg - different. Betwisting van schulden en van de manier waarop deze over de erfgenamen van de schuldenaar moeten verdeeld worden. Zijn de erfgenamen gezamenlijk verantwoordelijk voor de schulden van de erflater - moeten ze dus in geval van insolvabiliteit van één van de erfgenamen voor die erfgenaam bijbetalen - of zijn zij enkel hoofdelijk verantwoordelijk voor hun eigen deel?. De Grote Raad verklaart dat de supplianten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het aandeel van hun broer Baudewijn Guilliam Coolman in het voorlopig slot van rekening gesloten op 18 februari 1693 en in alle andere vorderingen die de rescribente nog meent te hebben, weliswaar met aftrek van de reeds betaalde sommen. De Grote Raad verklaart dat de supplianten - wat betreft de schuld van hun moeder - verplicht zijn om zowel de onroerende als de roerende goederen van hun moeder aan te wijzen waarop de schuld kan verhaald worden. Indien zij dit niet doen of indien de opbrengst onvoldoende is, heeft de rescribente het recht om de supplianten gezamenlijk verantwoordelijk te houden voor de hele schuld van hun moeder of het resterende deel ervan. De Grote Raad veroordeelt de supplianten tot één derde van de proceskosten en compenseert de resterende delen over beide partijen.
- 30 Jan Baptiste Bauwens, rechter van de Admiraliteit te Oostende, appellant. Catharine Libau, handelaarster te Brussel, echtgenote van Balthasar Goris, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 357-368. 20 september 1694. Beroep uit Vlaanderen (Commissarissen van de Raad van Vlaanderen; Raad van Vlaanderen). Betwisting van het verzoek tot oorlof van hove. Heeft een rechter van de Admiraliteit het recht om een zaak, waarin hij zelf gedaagde is, in eerste aanleg voor zijn eigen rechtbank te brengen, zelfs als het om een privé aangelegenheid gaat?. Op 5 juni 1693 wijzen de commissarissen van de Raad van Vlaanderen het verzoek tot oorlof van hove af en verplichten Bauwens om het proces voor de Raad van Vlaanderen te voeren. Op 5 augustus 1693 bevestigt de Raad van Vlaanderen het vonnis van commissarissen en veroordeelt Bauwens tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 31 Jacobus Maeille, appellant. Jonkvrouw Barbara Antoinette Augustine van der Heyden de la Bruyere, barones van Melden en Nukerke, tussenkomend voor baljuw, leenmannen en schepenen van Melden en Nukerke, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 369- 394. 16 oktober 1694. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de benoeming van Jacobus Maeille tot griffier van Melden en Nukerke door de weduwe van Caspar van der Heyden de la Bruyere. De vraag is of deze benoeming nog geldig is nu de heerlijkheid is overgedragen aan haar dochter Barbara Antoinette van der Heyden de la Bruyere. Op 16 april 1694 verklaart de Raad van Vlaanderen het verzoek van Jacobus Maeille om beëdigd te worden als griffier in de Melden en Nukerke ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 32 Jonkheer Jan Baptiste de Villegas, heer van Bloemendale en Andries Van den Bogaerde, zowel voor henzelf als in hun functie van gemachtigden van de crediteurs van de impost van het Land van Vlaanderen toegewezen aan het kwartier van Brugge, appellanten. De vier leden en de clerus van Vlaanderen, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f. 395-401. 15 januari 1695. Beroep uit Vlaanderen. Moeten de vier leden en clerus van Vlaanderen aan hetzelfde tempo rente uitbetalen aan het kwartier van Brugge als aan het kwartier van Gent? De crediteurs van Brugge beweren dat aan de crediteurs van Gent reeds de rente van de jaren 1686 en 1687 is uitbetaald, terwijl zij nog maar nauwelijks de rente van 1682 of 1683 hebben ontvangen. Op 22 april 1694 verklaart de Raad van Vlaanderen dat dit proces wordt opgeschort tot in een gelijkaardige zaak voor de Grote Raad gerescribeerd is. Jan Baptiste de Villegas c.s. mogen intussen hun belangen in de zaak die hangende is voor de Grote Raad verdedigen. Over de kosten zal later uitspraak worden gedaan. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt de geïntimeerden ervoor te zorgen dat de schuldeisers van Brugge op gelijke wijze worden betaald als die van Gent. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 33 De deken en het kapittel van de kathedraal van Sint-Rombout te Mechelen, supplianten. Joannes de Munck en Cornelis de Drijver, priesters, rescribenten. Inv. nr. 969, f. 402-405. 1 februari 1695. Eerste aanleg - different. Interpretatie van het plakkaat van 2 april 1690 dat bepaalt in welke munteenheid schulden moeten betaald worden. In concreto wordt betwist in welke munteenheid de vijfduizend gulden betaald moeten worden die volgens het testament van Jacobus Van Attevoort zijn toegewezen aan het kapittel van Sint-Rombout voor een wekelijks gezongen mis. De rescribenten willen deze som betalen in hooggeld of courant geld, wat volgens de supplianten ingaat tegen het plakkaat van 2 april 1690. De Grote Raad beveelt Joannes de Munck en Cornelis de Drijver om de vijfduizend gulden in sterk geld of wisselgeld te betalen en veroordeelt hen tot de proceskosten.
- 34 De baljuw, burgemeester en schepenen van Burst-Bambrugge, met hen gevoegd de gedeputeerden van het Land van Aalst, supplianten. Josse Vanden Wijngaerde, pastoor van Burst-Bambrugge, rescribent. Inv. nr. 969, f.406-409. 12 februari 1695. Eerste aanleg - different. Is revisie nog mogelijk als de verzoekers van revisie niet binnen de drie maanden de nodige consignaties hebben gedaan en om bijzitters hebben verzocht?. De Grote Raad verklaart dat in deze zaak revisie niet meer mogelijk is en veroordeelt de supplianten tot de boete van frivole revisie en tot de proceskosten, zowel van de revisie als van het different.
- 35 Hendrik Rijckaert, griffier van Moerbeke en ontvanger van de ridders van de orde van Malta, appellant. Jacques de Vliegher, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 410-433. 26 maart 1695. Beroep uit Vlaanderen. Moet cijns betaald worden op overstroomde gronden?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 21 juli 1690 dat de cijns niet moet betaald worden en veroordeelt Hendrik Rijckaert tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekesten civiel en tot de proceskosten.
- 36 Jan Seth c.s., pachters van de belasting op kalksteen, te Gent, appellanten. De schepenen van de Keure van Gent, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f. 434-450. 21 mei 1695. Beroep uit Vlaanderen. Kunnen belastingpachters ontlast worden van hun pachtverplichting wanneer in tijden van oorlog een verbod op de handel is ingesteld?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 22 juni 1693 dat de belastingpachters de afgesproken verplichtingen moeten nakomen en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 38 Guilliam Langhendonck, als echtgenoot en voogd van Isabella Maria de Cordes, eiser. Jonkheer Robert Balthasar de Cordes, verweerder. Inv. nr. 969, f. 499-513. 25 juni 1695. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Heist-op-den-Berg, in uitvoering van een vonnis van 12 september 1693. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de betaling van de proceskosten wordt niets vermeld.
- 40 Frans Nuytens uit Gent, eiser. Marie Françoise de la Torre, barones van Meer en Overham, als voogdes van haar dochter jonkvrouw Marie Josephe Gabriel Agnes du Bois, verweerster. Inv. nr. 969, f. 550-562. 14 juli 1695. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een rente te Aalst, in uitvoering van een decreet van 22 januari 1689. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. De proceskosten zullen worden afgetrokken van de verkoopsom.
- 41 De proost van de abdij van Sint-Pieter te Gent, geïntimeerde. De schepenen van de Keure van Gent, zowel voor zichzelf als tussenkomend voor Guilliam Deurmael, commies van de 20ste penning te Gent, appellanten. Inv. nr. 969, f. 563-570. 27 augustus 1695. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de proost van de abdij van Sint-Pieter en de schepenen van de Keure van Gent over een personele actie ingesteld tegen een inwoner van de heerlijkheid van Sint-Pieter. Op 11 juni 1693 verklaart de Raad van Vlaanderen dat Guilliam Deurmael het proces tegen Jan de Reu, inwoner van de heerlijkheid Sint-Pieter, niet had mogen instellen voor de schepenen van de Keure van Gent. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de schepenen van de Keure tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 42 Antoon Vander Piet, president van de Raad van Vlaanderen, jonkheer Cornelis Sandelin, Bernard Van Overwaele, griffier bij de Raad van Vlaanderen, Geert Ranst en Philippe Antoine Papejans, advocaten bij de Raad van Vlaanderen, c.s., allen erfgenamen van Barbara Damman, geïntimeerden. De pastoor en de kerk- en armenmeesters van de Sint-Michielskerk te Gent, appellanten. Inv. nr. 969, f. 571-582. 24 december 1695. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil over het recht om te bepalen welke arme vrouw in de parochie van Sint-Michiels recht heeft op de jaarlijkse rente van 50 gulden, voorzien in het testament van Barbara Damman. Op 5 januari 1694 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de aanstelling door de kerk- en armenmeesters van de Sint-Michielskerk ongeldig is en dat niet alleen in dit geval maar ook in de toekomst het recht tot het bepalen van de begunstigde van de rente volledig toekomt aan de erfgenamen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de pastoor en de kerk- en armenmeesters van Sint-Michiels tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 44 De procureur-generaal van de Grote Raad, eiser. Christophre Chauffmans, maître d'hôtel van de hertog van Bisaccia, gedaagde. Inv. nr. 970, f.17-19. 24 maart 1696. Eerste aanleg. Uitvoeren van exploten via openbare omroeping na herhaaldelijk verstek van de gedaagde. De Grote Raad staat toe dat de procureur-generaal de exploten uitvoert ondanks het verstek van de gedaagde.
- 45 Het kapittel van de kathedraal van Sint-Rombout te Mechelen, eisers. Marie Constance Wils, weduwe van Jan Baptiste Cleymans, verweerder. Inv. nr. 970, f.20-28. 9 juni 1696. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een ordonnantie van 18 april 1695. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen afgetrokken worden van de geconsigneerde verkoopsom.
- 46 Frederic Huaert en Marie Vander Elst, inwoners van Lembeek, supplianten. De prins van Steenhuize, baron van Lembeek, tussenkomend voor Jacques Philippe Fontaine, baljuw van Lembeek, rescribenten. Inv. nr. 970, f.29-38. 19 mei 1696. Eerste aanleg - different. Betwisting betreffende de taal waarin een getuigenverhoor moet verlopen in een criminele zaak. De supplianten wensen dat hun getuigen à decharge worden verhoord in de taal die zij het beste verstaan, i.e. het Nederlands. Dit wordt geweigerd door de baljuw en prins van Steenhuize die willen dat de rechtspraak in Lembeek exclusief in het Frans verloopt. Bovendien willen de supplianten niet dat de baljuw bij de getuigenverhoren aanwezig is, omdat ze vrezen voor intimidatie van de getuigen. De Grote Raad verklaart dat de burgemeester, schepenen en griffier van Lembeek moeten overgaan tot het horen van de getuigen volgens het intendit door de supplianten opgesteld en in de taal die de getuigen het beste spreken. De baljuw mag wel de eedafname van de getuigen bijwonen, maar niet bij de verhoren zelf aanwezig zijn. De Grote Raad veroordeelt de rescribenten tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 48 Pieter d'Hooghe, Adriaan Van Duijse, Gillis Baert, Pieter Van Goethem en Pieter Neijs, respectievelijk schepenen en griffier van de vierschaar van Vrasene en van Sint-Gillis-Waas, geïntimeerden. Inv. nr. 970, f. 57-82. 11 januari 1698. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil waarbij de schepenen en griffier van de vierschaar van Vrasene en Sint-Gillis-Waas beweren dat een zaak, waarin zij worden beticht van het afleggen van een valse getuigenis, voor de Raad van Vlaanderen moet worden gebracht en niet voor de leenmannen van het Land van Waas. De Raad van Vlaanderen verklaart op 17 november 1696 de persoonlijke dagvaarding van de schepenen en griffier van de vierschaar door de leenmannen van het Land van Waas ongeldig en veroordeelt de hoogbaljuw en leenmannen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 49 François Jean Desiré, prins van Nassau, ridder van de orde van het Gulden Vlies, gouverneur en kapitein-generaal van het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen, en Philippe François de Varick, burggraaf van Brussel en kanselier van het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen, supplianten (en gedaagden). Inv. nr. 970, f. 83-122. 12 mei 1696 - 24 april 1697. Eerste aanleg - revisie. Betwisting van de jaarlijkse dotaties van de gouverneur en de kanselier van Gelre. 12 mei 1696. De Grote Raad veroordeelt de rescribenten om aan de supplianten de drie jaren achterstallige bijdrage van 3000 gulden en 200 patacons te betalen en om deze dotatie elk jaar te blijven betalen zolang het reglement van 20 december 1680 van kracht is. De rescribenten worden veroordeeld tot de proceskosten. 24 april 1697. De Grote Raad bevestigt het vonnis uit eerste aanleg en veroordeelt de verzoekers van revisie tot de boete van frivole revisie en tot de proceskosten.
- 50 De schepenen van Lokeren, tussenkomend voor hun inwoners die schade hebben opgelopen door het foeragerende leger van de graaf van Hoorn, appellanten. De hoogbaljuw en hoofdschepenen van het Land van Waas, geïntimeerden. Inv. nr. 970, f. 123-130. 30 april 1697. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting van de hoogbaljuw en hoofdschepen van het Land van Waas om de inwoners van Lokeren te vergoeden voor de schade - geschat op 1689 gulden 13 stuivers en 15 groten - veroorzaakt door het leger van de graaf van Hoorn. De Raad van Vlaanderen verklaart op 19 januari 1694 het verzoek tot schadevergoeding van de schepenen van Lokeren ongegrond en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt de geïntimeerden om voor commissaris van de Grote Raad de gevraagde vergoeding te vereffenen, met interesten sinds het begin van de zaak [1693]. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 51 Adriaan de la Marche, pastoor van de parochie Wetteren, appellant. De burgemeester en schepenen van Wetteren, tussenkomend voor Gillis de Kerpel, ontvanger, en Pauwels Vanden Driessche, baljuw van Wetteren, geïntimeerden. Inv. nr. 970, f.131-146. 25 mei 1697. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de plicht van de pastoor van Wetteren om bij te dragen in de lasten van de parochie met zijn pastorale tienden. De Raad van Vlaanderen verklaart op 31 januari 1693 het verzoek van de pastoor van Wetteren om ontslagen te worden van bijdrage in de lasten van Wetteren ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart de sommatie tot betaling door de geïntimeerden ongegrond. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten van beide instanties.
- 52 Joris Van Aerde, cipier van de gevangenis van de Raad van Vlaanderen te Gent, geïntimeerde (en appellant a minima). De vier leden en clerus van Vlaanderen, tussenkomend voor deurwaarder Vander Vichten van de Grote en de Geheime Raad, appellanten. Inv. nr. 970, f.147-154. 13 juli 1697. Beroep uit Vlaanderen. Zijn deurwaarders verplicht om iemand die binnen een straal van vijf kilometer rond Gent woont en gevangen genomen wordt, naar de gevangenis van de Raad van Vlaanderen te brengen?. Op 19 september 1687 verklaart de Raad van Vlaanderen dat, in overeenstemming met het plakkaat van 12 december 1552 en met de artikelen 144 en 163 van de ordonnantie van de Raad van Vlaanderen van 1624, deurwaarder Vander Vichten de gevangene Lieven Van Temsche had moeten overbrengen naar de gevangenis van de Raad. De Raad van Vlaanderen beveelt alle deurwaarders in de toekomst hieraan te voldoen en veroordeelt de vier leden en clerus van Vlaanderen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart de eis van de geïntimeerde om deze gevangene - en in het algemeen al wie binnen een straal van vijf kilometer rond Gent woont en gevangen genomen wordt - naar de gevangenis van de Raad van Vlaanderen te brengen ongegrond. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 53 Philippe Goeman als ontvanger van de armengoederen van Pamel en Oudenaarde, eiser. Jonkheer Charles Joseph Van Ursel, verweerder. Inv. nr. 970, f. 155-166. 17 oktober 1698. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Diesvelt en van zes bunders land te Otegem, in uitvoering van een akkoord en transactie van 4 december 1686. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen worden afgehouden van de verkoopsom. De Grote Raad veroordeelt de opposanten Pieter en Richard de Cocq tot de kosten van hun verzet.
- 54 Philippe Snijers en Jan Van Brussel, als voogd van de kinderen van Anna Theresia Snijers, reformanten. Guilliam Vanden Broeck, na zijn dood hervat door zijn weduwe Barbara Pichaerts, geïntimeerde. Inv. nr. 970, f.167-180. 27 november 1697. Reformatie magistraat van Mechelen. Betwisting van het recht op de interesten volgens de 20ste penning op een rente van 1049 gulden en 19 stuivers op het huis en de brouwerij 'De Swaene' te Mechelen. De schepenbank van Mechelen verklaart op 15 februari 1696 het verzoek van Philippe Snijers en Jan Van Brussel om twee derde van de interesten op de rente voor de periode tussen 23 november 1691 en 23 november 1693 te verkrijgen ongegrond en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis en veroordeelt de geïntimeerde tot het betalen van de interest op de rente van 1049 gulden en 19 stuivers zoals vermeld in de akte van 24 juli 1679. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 55 Martine Boels, weduwe van jonkheer Cornelis Terlinden, eiser. Jan Vanden Berghe te Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 970, f.181-186. 24 december 1698. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Steenhuize-Wijnhuize, in uitvoering van een vonnis van de Grote Raad van 23 november 1697. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen worden afgehouden van de verkoopsom.
- 56 Marie en Odile Anne Heurart, zusters van wijlen Pierre Philibert Heurart, erfgenamen van de onroerende goederen uit zijn erfenis, geïntimeerden. Pierre Le Mede, als voogd van de minderjarige kinderen van wijlen Henri Le Mede, en wijlen Marguerite Constance Burlen, zijn echtgenote en weduwe van Pierre Philibert Heurart, erfgename van de roerende goederen uit zijn erfenis, appellant. Inv. nr. 970, f. 187-195. 28 juni 1698. Beroep uit Namen. Kunnen erfgenamen van de onroerende goederen uit een nalatenschap aanspraak maken op de opbrengst van schuldbekentenissen? In concreto beweren Marie en Odile Anne Heurart dat ze recht hebben op de helft van de opbrengst van verschillende schuldbekentenissen aangegaan tijdens het huwelijk van Marguerite Constance Burlen en Pierre Philibert Heurart, ook al zijn zij enkel erfgenamen van de onroerende goederen van Heurart. Op 2 december 1695 veroordeelt de Raad van Namen Pierre Le Mede tot het betalen van de helft van de opbrengst van verschillende rentes en schuldbekentenissen inclusief de achterstallen sinds het overlijden van Marguerite Constance Burlen. Marie en Odile Anne Heurart hebben weliswaar geen recht op de helft van een rente die enkel toebehoorde aan Marguerite Burlen en waarop haar echtgenoot geen aanspraken kon doen gelden. Odile Anne krijgt ook nog recht op een kwart van twee schuldbekentenissen waarop Marie geen recht heeft. Het vonnis maakt geen melding van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Namen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 57 Philippe Antoine, prins van Rubempré en Everberg, als tweede echtgenoot van Marie Anne Scholastica de Tymple de Brabant, weduwe van Guillaume Charles Frans de Bourgogne, graaf van Wakken, geïntimeerde (en appellant a minima en gedaagde in revisie). Charles François Louis de Bourgogne, graaf van Wakken, zoon van Marie Anne Scholastica de Tymple de Brabant, appellant (en impetrant van revisie). Inv. nr. 970, f.196-250. 22 januari 1699 - 27 juni 1701. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 58 De burgemeesters en schepenen van de heerlijkheden Appels, Oudegem en Eegene, supplianten. De burgemeester en schepenen van Dendermonde, rescribenten. Inv. nr. 970, f. 251-262. 20 maart 1699. Eerste aanleg - different. Betwisting van het aandeel dat de heerlijkheden Appels, Oudegem en Eegene moeten bijdragen in de lasten van Dendermonde. De supplianten zijn van mening dat hun vastgestelde bijdrage van 1900 gulden moet worden kwijtgescholden aangezien ze grote uitgaven hebben gehad tijdens de oorlog en nog bijkomende schade hebben geleden door foeragerende legers. De rescribenten daarentegen beweren dat de overeenkomst met de drie heerlijkheden over hun aandeel in de lasten moet herzien worden, in de zin dat ze moeten veroordeeld worden tot een grotere bijdrage. De Grote Raad verklaart dat de drie heerlijkheden hun jaarlijkse aandeel moeten blijven bijdragen in de lasten van Dendermonde en geeft de rescribenten het recht om de overeenkomst over het aandeel van de heerlijkheden in de lasten te betwisten in een nieuw proces. De Grote Raad veroordeelt de supplianten tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 59 De provisors van het aartsbisschoppelijk seminarie van Mechelen, eisers. Catharina Philippine de Coudenhove de Tongerle, verweerster. Inv. nr. 970, f.263-270. 21 februari 1699. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 26 september 1698. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 60 Henderick Wels, procureur van de Grote Raad, en zijn vrouw Anna Theresia Bureau, eisers. Michiel Heus en zijn vrouw Catharina Goyvaerts, verweerders. Inv. nr. 970, f.271-278. 14 maart 1699. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Heist-op-den-Berg, in uitvoering van een willige condemnatie van 12 september 1698. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Michiel Heus tot de proceskosten.
- 61 Jan Van Volden, kanunnik van de kathedraal van Sint-Donaas te Brugge, deken in het kwartier van Gistel, samen met de pastoor, de hoofdman Pieter Weijtens, kerkmeester David Vander Haeghen en de parochianen van de parochie van Leffinge, geïntimeerden. Ridder Blondel van de Orde van Sint-Jan van Jeruzalem (Orde van Malta), commandeur van Slijpe en ridder Charles Antoine de Fourneau als agent-generaal van de Orde van Malta, tiendheffers te Leffinge, appellanten. Inv. nr. 970, f.279-297. 3 september 1699. Beroep uit Vlaanderen. Moeten de ridders van Orde van Malta als tiendheffers in Leffinge bijdragen aan de reparatie van de kerk van Leffinge? Op 11 augustus 1692 heeft de Directie van de confiscaties in het kwartier van Vlaanderen immers geoordeeld dat de tiendheffers één derde van hun tienden moeten afstaan, maar de ridders van de Orde van Malta beweren dat dit vonnis niet op hen van toepassing is. De Raad van Vlaanderen verklaart op 8 maart 1696 dat de sententie van de Directie van de confiscaties in het kwartier van Vlaanderen moet uitgevoerd worden en veroordeelt de ridders van de Orde van Malta tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart het verzoek van de geïntimeerden ongegrond. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 62 François Quirijnsens Van Dult c.s., eisers. Catharine Hustin, weduwe van Jan Beke, verweerster. Inv. nr. 970, f.298-305. 19 september 1699. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een hoeve in de heerlijkheid 'Ter Elst', in uitvoering van een vonnis van de Raad van Vlaanderen van 30 juli 1694, bevestigd door een arrest van de Grote Raad van 21 mei 1695. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de proceskosten wordt niets vermeld.
- 63 De deken en eed van het ambacht van de vrije draaiers en de waskaarsenmakers te Brugge, geïntimeerden (en appellanten a minima). De deken en eed van het schrijnwerkersambacht te Brugge, appellanten. Inv. nr. 970, f.306-335. 19 november 1699. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het recht om doodskisten te maken in Brugge. Op 7 juli 1696 verklaart de Raad van Vlaanderen dat het ambacht van de draaiers en waskaarsenmakers als enige het recht heeft om doodskisten van zacht hout te maken; beide ambachten hebben het recht om doodskisten van hard hout te maken, met of zonder schaaf. De Raad van Vlaanderen compenseert de proceskosten over beide partijen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart het appel a maxima ongegrond. Wat betreft het appel a minima verleent de Grote Raad de geïntimeerden het exclusieve recht om binnen de stad Brugge doodskisten te maken, zowel van hard als van zacht hout, zowel met als zonder schaaf. De Grote Raad veroordeelt de appellanten a maxima tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 64 Jonkheer Antoine Vercauteren [Van Cauteren], heer van Nederbrakel en Parike, tussenkomend voor de burgemeester, schepenen en verschillende inwoners van Parike, appellant. Philippe Guillaume de Cassina, graaf van Wonsheim, baron van Boelare, tussenkomend voor Adriaan Pennynck, baljuw van Boelare, geïntimeerde. Inv. nr. 970, f.336-367. 27 januari 1700. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de heer van Parike en de baron van Boelare met betrekking tot het recht om de wegen in Parike te schouwen. Tegelijkertijd vragen de burgemeester, schepenen en inwoners van Parike om de aanmaning, op last van de baljuw van Boelare, tot het betalen van verschillende boetes voor het slechte onderhoud van de wegen, ongeldig te verklaren. Op 22 maart 1698 verklaart de Raad van Vlaanderen de aanmaning en de manier waarop ze gedaan is ongeldig. De Raad veroordeelt de baljuw van Boelare tot de helft van de kosten van het proces tot aan de tussenkomst van de baron Van Boelare en de heer van Nederbrakel en Parike, en compenseert de andere helft. De Raad van Vlaanderen verklaart eveneens dat de baron van Boelare de bevoegdheid heeft over het schouwen van de wegen in Parike en veroordeelt de heer van Nederbrakel en Parike tot de proceskosten sinds zijn tussenkomst. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 65 Anne Josine Le Poivre, weduwe van jonkheer Gerard de Villers, eiser. Jan Baptiste Coolman, advocaat van de Raad van Vlaanderen, met hem gevoegd Jacqueline Cecilie en Marie Jenne Coolman en Jan Hendrick Dhamere, advocaat van de Raad van Vlaanderen, verweerders. Inv. nr. 970, f.368-379. 6 februari 1700. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis in de Drapstraat te Gent, in uitvoering van twee vonnissen van 14 mei 1697. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 66 Anne Josine Le Poivre, weduwe van jonkheer Gerard de Villers, eiser. Jan Baptiste Coolman, advocaat van de Raad van Vlaanderen, met hem gevoegd Jacqueline Cecilie en Marie Jenne Coolman en Jan Hendrick Dhamere, advocaat van de Raad van Vlaanderen, verweerders. Inv. nr. 970, f.380-389. 6 februari 1700. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een aantal huizen te Gent, in uitvoering van twee vonnissen van 14 mei 1697. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 67 Robert Platteau, neef van wijlen Peter Le Plat, geïntimeerde. Lambertus Baerts, licentiaat in de godgeleerdheid, kanunnik en plebaan van Sint-Rombout te Mechelen, testamentuitvoerder van Peter Le Plat, reformant. Inv. nr. 970, f.390-405. 3 april 1700. Reformatie magistraat van Mechelen. Betwisting van het recht om het testament van Peter Le Plat uit te voeren en te besluiten wie als begunstigde wordt aangeduid. In concreto beweert Robert Platteau dat Baerts hem als naaste verwant een overzicht moet geven van alle goederen en effecten in het sterfhuis van Le Plat en hem bovendien als belangrijkste erfgenaam moet aanwijzen. Le Plat heeft immers in zijn testament bepaald dat de opbrengsten uit zijn sterfhuis naar een aantal armen moeten gaan; Platteau beweert dat hij en zijn kinderen zelf arm zijn en dat hij dus als eerste recht heeft op het sterfhuis of althans een deel ervan. Hij wenst dan ook aangesteld te worden als testamentuitvoerder in plaats van Baerts. Op 26 november 1698 verklaart de magistraat van Mechelen in een tussenvonnis dat Robert Platteau het recht heeft om zijn vermeende armoede te bewijzen en beveelt Robert Baets om een overzicht te geven van alle penningen die hij uit het sterfhuis ontvangen heeft en die er na aftrek van schulden en kosten nog overblijven. De magistraat veroordeelt Baets om voorlopig 100 pattacons uit het sterfhuis aan Robert Platteau te geven, die daarvoor geen waarborg moet stellen. Over de kosten zal later worden beslist. De Grote Raad hervormt het vonnis van de magistraat van Mechelen, verklaart dat de geïntimeerde geen rechten kan doen gelden op het sterfhuis van Le Plat en veroordeelt hem tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 68 De graaf van Varo, gouverneur van de stad Venlo, de barones van Magny c.s., grondbezitters in de heerlijkheid Straelen, eisers. De abt en religieuzen van de abdij van Siegburg, als heren van Straelen, gedaagden. Inv. nr. 970, f.406-417. 14 juli 1700. Eerste aanleg. Betwisting van het recht van weerkoop van de heerlijkheid Straelen. In concreto wensen verschillende grondbezitters in Straelen de heerlijkheid terug te kopen van de abdij van Siegburg nadat Straelen oorspronkelijk was verkocht om de oorlog te financieren. De gedaagden betwisten dit recht omdat zij menen dat Straelen altijd tot hun jurisdictie heeft behoord en er bovendien meerdere grondeigenaars in Straelen zijn die onder hun jurisdictie wensen te blijven. De Grote Raad voegt beide processen samen en verklaart dat de eisers de heerlijkheid Straelen mogen terugkopen, op voorwaarde dat ze de grondbezitters die deze weerkoop niet wensen schadeloos stellen. De Grote Raad veroordeelt de gedaagden tot de boete van rekesten civiel en tot de proceskosten.
- 69 De abdis van het klooster en hospitaal van de Bijloke te Gent, met haar gevoegd jonkheer Arnould Ysebrant, appellanten. Jonkheer Guilliam Deynaert, echtgenoot van de weduwe van Jacques Philips Van Beke, tussenkomend voor Joos Cochuit, zijn pachter, en Lieven Lammens, geïntimeerden. Inv. nr. 970, f.418-432. 18 september 1700. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de omvang van de 'spillehille' tienden te Bassevelde, Boekhoute en Assenede. De abdis beweert dat deze tienden aan haar moeten worden betaald op voet van de 11de schoof terwijl Guilliam Deijnaert c.s. beweren dat zij deze slechts moeten bijdragen op voet van de 33ste schoof. De Raad van Vlaanderen verklaart het verzoek van de abdis ongegrond en beveelt Guilliam Deijnaert om op de vruchten van twee lenen haar de tienden te betalen op voet van de 33ste schoof. De Raad veroordeelt de abdis tot een schadevergoeding en tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt de geïntimeerden om de tienden te betalen op voet van de 11de schoof. De Grote Raad veroordeelt hen om alle gederfde winsten sinds 1666 te vergoeden met daarbovenop de interesten sinds het begin van de zaak (1696). De geïntimeerden worden eveneens veroordeeld tot de proceskosten van beide instanties.
- 70 Joseph de Corte, heer van Jonkershove, pensionaris van Brugge en voormalig baljuw van het leenhof en de heerlijkheid van Sint-Baafs, appellant. Philippus Erardus Van der Noodt, bisschop van Gent, geïntimeerde. Inv. nr. 970, f.433-448. 18 november 1700. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verantwoordelijkheid voor de openstaande rekening van de voormalige baljuw van het leenhof van Sint-Baafs te Gent. Is de huidige bisschop verplicht om de rekeningen van zijn voorganger te betalen?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 14 oktober 1698 dat de huidige bisschop van Gent niet verantwoordelijk is voor de nog openstaande rekeningen van Joseph de Corte en veroordeelt de Corte tot vijftien zestienden van de proceskosten. Enkel wat betreft het zestigste artikel van het eerste kapittel uit zijn rekening in verband met de jacht, willigt de Raad van Vlaanderen het verzoek in en beveelt de bisschop van Gent om deze zaak verder te zetten. De bisschop wordt veroordeeld tot het vergoeden van de diensten die de baljuw in deze zaak al heeft gedaan en tot het betalen van het resterende zestiende van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 71 De burgemeester en schepenen van Oosterzele, geïntimeerden. De abt van Ename en de abdis van Vurste, geestelijke tiendheffers te Oosterzele, appellanten. Inv. nr. 970, f.449-474. 27 november 1700. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de geestelijke tiendheffers van Oosterzele verplicht om, gezien het groot aantal parochianen, een onderpastoor aan te stellen en hem van een jaarlijkse toelage te voorzien?. Op 17 juni 1692 beveelt de Raad van Vlaanderen - nadat verschillende pogingen om beide partijen tot een overeenkomst te brengen hebben gefaald - de tiendheffers om voorlopig een toelage van 36 pond per jaar te voorzien voor een onderpastoor. De Raad van Vlaanderen veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de tiendheffers niet verplicht zijn om een onderpastoor te voorzien en daarvoor een toelage te betalen. De Grote Raad geeft de geïntimeerden wel het recht om een afzonderlijk proces tegen hun pastoor te beginnen. Daarmee komt ook een einde aan een eerder different voor de Raad van Vlaanderen tussen de tiendheffers en de pastoor, geëvoceerd naar de Grote Raad op 7 mei 1695. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten. De pastoor van Oosterzele wordt veroordeeld tot de proceskosten van het different.
- 72 Jacques Co[u]lon, koopman uit Luik, geïntimeerde. De deken en eed van het smedenambacht te Brugge, appellanten. Inv. nr. 970, f.475-496. 4 december 1700. Derde instantie - beroep uit Vlaanderen (Burgemeesters en schepenen van Brugge; Raad van Vlaanderen). Heeft het smedenambacht te Brugge het recht om kennis te nemen van elk ijzer- of smeedwerk dat binnen de stad wordt gebracht en daarop tol te heffen?. Op 19 juli 1697 verklaren de burgemeesters en schepenen van Brugge het verzoek van Colon om zijn drie in beslag genomen wapens terug te krijgen ongegrond en veroordelen ze hem om de door het smedenambacht verzochte boete van 25 gulden evenals de proceskosten te betalen. De Raad van Vlaanderen hervormt op 25 oktober 1698 dit vonnis, verklaart de inbeslagname van de wapens ongegrond en beveelt de geïntimeerden die kosteloos terug te bezorgen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de schepenbank van Brugge tot een boete van 30 gulden, het smedenambacht tot de kosten van het proces voor burgemeesters en schepenen van Brugge en zowel de schepenbank van Brugge als het smedenambacht tot de kosten van het proces voor de Raad van Vlaanderen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekesten civiel en tot de proceskosten.
- 73 François de Rijcke, inwoner van Beveren, halfbroer en erfgenaam van wijlen Pieter de Vos, geïntimeerde. François Van Damme, advocaat te Hulst, c.s., erfgenamen van wijlen Pieter de Vos, appellanten. Inv. nr. 970, f.497-520. 21 januari 1701. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het recht van François De Rijcke om als oudste feodale erfgenaam de door Pieter de Vos verworven lenen in het Land van Waas te erven, zonder dat hij daarvoor een koopschat moet betalen. De Raad van Vlaanderen beveelt op 14 april 1699 François Van Damme c.s. om de bewuste lenen in het Land van Waas aan François De Rijcke te laten zonder betaling van een koopschat en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat François De Rijcke niet het recht heeft om de lenen te verkrijgen zonder betaling van een koopschat. De Grote Raad veroordeelt De Rijcke tot de helft van de proceskosten van beide instanties en compenseert de andere helft.
- 74 De ongeschoeide karmelieten te Brussel, eisers. Procope François, graaf van Egmont en markies van Renty, en de hertog van Bisaccia, echtgenoot en voogd van Claire Angeline, geboren Egmont, erfgenamen van Charles Philippe de Croÿ hertog van Havre en van Renty, en van zijn zoon Philippe Eugene de Renty, gedaagden. Inv. nr. 970, f.521-530. 22 februari 1701. Eerste aanleg. Zijn de erfgenamen van Charles Philippe de Croÿ verplicht om de ongeschoeide karmelieten voldoende financiering te verschaffen voor de wekelijkse missen, zoals voorzien in het testament van Charles Philippe de Croÿ en bevestigd door zijn zoon?. De Grote Raad beveelt de gedaagden om voor de ongeschoeide karmelieten voldoende middelen te voorzien voor de wekelijkse missen en om de reeds opgelopen achterstallen te vergoeden. De gedaagden worden veroordeeld tot de proceskosten.
- 75 Jacques Pruvost, amman van Gent, hervat door respectievelijk Pieter Keyaerts en Jan François Van Aelsteyn, geïntimeerde. De schepenen van de Keure van Gent, tussenkomend voor jonkheer François Schoorman, Jan Daneels, Pieter Zoetaert, Philippe Antoine Papejans en Lucas Van Horn, secretarissen van de schepenen van de Keure van Gent, appellanten. Inv. nr. 970, f.531-539. 18 maart 1701. Beroep uit Vlaanderen. Hebben de secretarissen van de schepenen van de Keure van Gent de bevoegdheid om schepenen te manen en eden af te nemen of komt deze jurisdictie uitsluitend toe aan de amman?. Op 8 augustus 1678 verklaart de Raad van Vlaanderen dat enkel de amman het recht heeft om te manen en eden af te nemen en dat de secretarissen in de toekomst deze bevoegdheid niet meer mogen uitoefenen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de secretarissen tot het vergoeden van de geleden schade en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 77 Jan Van Volden, kanunnik van de kathedraal van Sint-Donaas te Brugge, deken in het kwartier van Gistel, samen met de pastoor, de hoofdman Pieter Weijtens, kerkmeester David Vander Haeghen en de parochianen van de parochie van Leffinge, geïntimeerden (en impetranten van revisie). Ridder Blondel van de Orde van Sint-Jan van Jeruzalem (Orde van Malta), commandeur van Slijpe en ridder Charles Antoine de Fourneau als agent-generaal van de orde van Malta, tiendheffers te Leffinge, appellanten (en gedaagden in revisie). Inv. nr. 970, f.592-621. 3 september 1699 - 21 november 1701. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 78 Het brouwersambacht van Mechelen, supplianten. De magistraat van Mechelen, rescribenten. Inv. nr. 970, f.622-629. 31 oktober 1701 [6 december 1701]. Eerste aanleg - different. Betwisting van de verplichting van het brouwersambacht van Mechelen om een eed af te leggen waarin zij, onder andere, verklaren zich aan bepaalde prijzen te houden. De Grote Raad verklaart dat de supplianten verplicht zijn om de eed af te leggen volgens de bewoordingen voorgeschreven door de magistraat van Mechelen en veroordeelt hen tot de proceskosten.
- 79 De prior en religieuzen van de predikheren te Lier, supplianten. Jan Seghers, raadsheer van de Grote Raad, rescribent. Inv. nr. 970, f.630-637. 24 december 1701. Eerste aanleg - different. Betwisting van de verplichting van Jan Seghers - als erfgenaam van de curator van het sterfhuis van Johanna Dingens - om te voorzien in een voldoende waarborg voor de betaling van een legaat aan de supplianten, toegewezen bij testament van Johanna Dingens. De rescribent dient een verzoek tot oorlof van hove in omdat - althans volgens hem - de supplianten telkens opnieuw proberen te procederen over dezelfde kwestie terwijl de zaak reeds beslist is met zijn aanbod van 30 augustus 1701. De Grote Raad beveelt Jan Seghers om zijn aanbod van 30 augustus 1701 na te komen en de achterstallen te vereffenen voor commissaris. De Grote Raad veroordeelt de supplianten tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 80 Anna Lebit, weduwe van Philippe Clou c.s., woonachtig te Calais, appellanten. Jan Baptiste Wauters, woonachtig te Brugge, geïntimeerde. Inv. nr. 971, f.1-14. 21 januari 1702. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van een erfenis van goederen te Vladslo en Ramskapelle, nagelaten door Charles Merendre. De Raad van Vlaanderen verklaart 19 april 1701 dat Anne Lebit c.s. geen rechten kunnen laten gelden op de goederen in Vladslo en Ramskapelle en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 81 Albertus Ghijs, als echtgenoot van Catharina Vander Haegen, erfgename van Sara Maes, appellant. Cornelis Van Hoorebeke, als echtgenoot van Johanna Vander Haegen en Jan Rijswijck, licentiaat in de geneeskunde, als echtgenoot van Marie Anne Van Cotthem, erfgenamen van Sara Maes, geïntimeerden. Inv. nr. 971, f.15-38. 26 januari 1702. (Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 82 Jonkheer Nicolaas François de Meulenaere, als echtgenoot en voogd van Marie de Carena, eiser. Don Pedro de Thosse, zowel voor zichzelf als voor zijn broer Ambrosius de Thosse, jonkheer Ignace de Carena en zijn vrouw Susanne de Thosse en jonkheer Guilliam Bricquet als voogd van Isabelle de Thosse, verweerders. Inv. nr. 971, f.39-49. 8 mei 1702. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van het "Hof ten Eecken" en omliggende landen in Opwijk, in uitvoering van twee willige condemnaties van 1699. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Guilliam Bricquet tot de proceskosten, met uitzondering van diegene gemaakt door Boudewijn Bricquet die hij zelf moet betalen.
- 83 Jonkheer Antoine Alegambe, heer van Bazinghen, jonkheer Charles Alegambe, zowel voor zichzelf als voor zijn broer jonkheer Fredericq Philippe Alegambe en jonkheer Jaques Anselme de Draeck, zowel voor zichzelf als voor zijn schoonzus Françoise Alegambe, eisers (en appellanten tegen het vonnis van de Raad van Vlaanderen in het proces waarin het debat ontstaat). Barones Anne Hermanne Vanderlinden, weduwe van François Joseph d'Oignies, als moeder en voogdes van hun kinderen baron François Florent Joseph en Alexandrine d'Oignies, verweerders (en geïntimeerden in het proces waarin het debat ontstaat). Inv. nr. 971, f.50-55. 3 juni 1702. Eerste aanleg - debat. Kan de weduwe van François Joseph d'Oignies verplicht worden om, in eigen naam en als voogd van haar kinderen, het proces in beroep tegen een vonnis van de Raad van Vlaanderen dat haar overleden echtgenoot begonnen was, verder te zetten? De geëxtendeerde sententie betreft een debat binnen een proces in beroep dat hangende is voor de Grote Raad, maar tijdelijk is opgeschort door het overlijden van de oorspronkelijke geïntimeerde. De Grote Raad beveelt Anne Hermanne Vanderlinden om het proces verder te zetten, zowel in eigen naam als in haar hoedanigheid als voogd en moeder van haar kinderen. De naaste verwanten van de minderjarige kinderen van François Joseph d'Oignies worden verplicht om een voogd aan te stellen van vaderszijde die in hun naam het proces zal verder voeren. De Grote Raad veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 84 Jean Henri de la Neuveforge, raadsheer van de keizerlijke rijksdag van Regensburg als echtgenoot van Gertrude de Bettenhoven, geïntimeerde. Jean Adam Pellot, luitenant provoost van Aarlen, appellant. Inv. nr. 971, f.56-62. 5 september 1702. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van een schuldvordering van 9600 'livres' of 3200 escus of pattacons, oorspronkelijk aangegaan tussen schuldeiser Jean Jacques de la Croix en schuldenaar Jean Adam Pellot. Charles Albert de Bettenhoven - vader van Gertrude de Bettenhove - had de schuldvordering overgenomen van Jean Jacques de la Croix, om ze vervolgens door te geven aan zijn dochter. De la Neuveforge - als echtgenoot van Gertrude de Bettenhove - beweert dat Pellot verplicht is interesten te betalen, wat door Pellot betwist wordt. Op 15 oktober 1701 verklaart de Raad van Luxemburg dat Jean Adam Pellot verplicht is om de jaarlijkse rente van 600 pond tournois van de jaren 1696 tot en met 1701 te betalen en deze som jaarlijks te blijven uitkeren tot de afbetaling van het volledige bedrag, weliswaar met aftrek van de reeds betaalde sommen aan de oorspronkelijke schuldeiser Jean Jacques de la Croix en anderen. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Luxemburg, beveelt de appellant om zijn aanbod van 27 april 1700 na te komen en het volledige bedrag - met aftrek van de sommen die reeds betaald zijn - zonder interest terug te betalen aan de geïntimeerde. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 85 Jean Alexandre Vanderlinden, kanunnik van het kapittel van Sint-Rombout te Mechelen, François Vanderlinden, advocaat bij de Grote Raad en Marcq Joseph Vanderlinden, allen erfgenamen van kanunnik Josse Joseph Vanderlinden, eisers. Philippe François Baesbanck, na zijn overlijden hervat door zijn weduwe Catharine Walrave, gedaagde. Inv. nr. 971, f.63-66. 23 december 1702. Eerste aanleg. Betwisting van de aanspraken van Philippe François Baesbanck op een rente die - naar hij beweert - aan hem is verkocht door Josse Joseph Vanderlinden. De Grote Raad verklaart dat er geen sprake is van een verkoop van de rente en veroordeelt de gedaagde tot de proceskosten.
- 86 De proost, baljuw en schepenen van de heerlijkheid Sint-Pieter te Gent, geïntimeerden. De schepenen van de Keure van Gent, appellanten. Inv. nr. 971, f.67-76. 17 februari 1703. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de schepenen van de heerlijkheid Sint-Pieter en de schepenen van de Keure van Gent over de berechting van een misdadiger - niet-poorter van Gent - gevangen genomen binnen de jurisdictie van de heerlijkheid Sint-Pieter door de officieren van de Keure van Gent. Op 3 februari 1699 verklaart de Raad van Vlaanderen dat - op bevel van de landvoogd - de berechting van de verdachte, die in militaire dienst is geweest, zal gebeuren door de auditeur van Oost-Vlaanderen. De Raad van Vlaanderen oordeelt wel dat, indien het hier niet om een ex-soldaat was gegaan, de proost, baljuw en schepenen van Sint-Pieter terecht het renvooi hadden verzocht en veroordeelt de schepenen van de Keure van Gent tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 87 De burgemeesters en schepenen van Brugge, appellanten. De deken en eed van de kruidhal te Brugge, geïntimeerden. Inv. nr. 971, f.77-82. 3 maart 1703. Beroep uit Vlaanderen. Is het vonnis van 9 december 1701, uitgesproken door de schepenbank van Brugge in een proces tussen de fruithandelaars en de kruidenhandelaars, een tussenvonnis en is de schepenbank bijgevolg verplicht om slechts een kopie van het dossier voor behandeling in beroep aan de Raad van Vlaanderen te sturen? Of gaat het hier een om een definitief vonnis en moet de schepenbank de Raad van Vlaanderen het originele dossier bezorgen?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 13 juli 1702 dat de burgemeesters en schepenen van Brugge een uitstel van drie weken krijgen om een reglement op te stellen, zoals vermeld in hun vonnis van 9 december 1701. Intussen wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Raad van Vlaanderen van 3 maart 1702 - waarin werd voorzien in het verwerven van het originele dossier - opgeschort. Na afloop van deze termijn, dient de schepenbank van Brugge het originele dossier naar de Raad van Vlaanderen te sturen. Indien de schepenbank hieraan niet voldoet, staat de Raad van Vlaanderen de deken en eed van de kruidhal toe om het vonnis van 3 maart 1702 ten uitvoer te laten leggen. Tenslotte veroordeelt de Raad de burgemeesters en schepenen van Brugge tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en geeft de appellanten de mogelijkheid om op kosten van de geïntimeerden een kopie van het procesdossier naar de Raad van Vlaanderen te sturen. De tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 maart 1702 wordt ongeldig verklaard. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 88 Jean Pierre Christijn, heer van Schriek en Grootlo, secretaris van de Raad van Brabant, eiser. Catharine Harou, weduwe van Joseph de le Corbier, deurwaarder bij de Raad van Brabant, verweerster. Inv. nr. 971, f.83-91. 24 december 1703. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis in Mechelen genaamd de 'Spaanschen Casacq', in uitvoering van een willige condemnatie van 15 maart 1702. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 89 De hertog en prins van Bournonville, suppliant. De graaf van Coupigny, rescribent. Inv. nr. 971, f.92-113. 2 mei 1703. Eerste aanleg - different. Betwisting van de geldigheid van een fideicommis op roerende goederen van wijlen de hertog en prins van Bournonville. Volgens de graaf van Coupigny, schoonzoon van de overledene, heeft de oorlog een einde gemaakt aan het fideicommis en zijn zijn vrouw en haar zuster de rechtmatige eigenaars van de goederen. De Grote Raad beveelt de rescribent om de goederen waarop een fideicommis rust terug te geven aan de suppliant of - indien ze reeds verkocht zijn - hun waarde in geld te betalen. De Grote Raad veroordeelt de rescribent tot de proceskosten.
- 90 De pastoor en kerkmeesters van de parochie Petegem bij Oudenaarde, appellanten. De abdis van het Sint-Clara klooster, genoemd klooster van Beaulieu, te Petegem, tiendheffer in deze parochie, geïntimeerde. Inv. nr. 971, f.114-131. 9 mei 1703. Beroep uit Vlaanderen. Is de abdis van Sint-Clara als tiendheffer verplicht om bij te dragen in de kosten van de herstellingswerken aan de sacristie van de kerk van Petegem?. Op 16 september 1701 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de abdis van Sint-Clara niet verplicht is om bij te dragen in de kosten van de herstellingswerken. De Raad van Vlaanderen geeft de abdis de gelegenheid om een overzicht te geven van alle kosten voor de herstellingswerken die zij tijdens het proces heeft gemaakt en zal hierover later een oordeel vellen. De pastoor en kerkmeesters van Petegem worden veroordeeld tot drie vierde van de proceskosten; over het vierde deel wordt later een uitspraak gedaan. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt de geïntimeerde om bij te dragen in de herstellingswerken, in verhouding tot de tienden die zij heft, op grond van het plakkaat van de aartshertogen van 2 oktober 1613. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 91 Marie Josephine Barbe d'Hallewin, hertogin weduwe van Havre en Croÿ, als moeder en voogdes van haar zoon de hertog van Havre en Croÿ, suppliante. Willem-Albert, baron van Grysperre en van Gooik, raadsheer bij de Raad van State en kanselier van [de Raad van] Brabant, en de prins de Spinola de Vergaigne, rescribenten. Inv. nr. 971, f.132-159. 26 mei 1703. Eerste aanleg - different. Betwisting tussen beide partijen van het recht van voorrang op de penningen geconsigneerd in de griffie van de Grote Raad door de ontvanger van de heerlijkheden Vloesberg en Lessen. De Grote Raad verleent de rescribenten het recht van voorrang op de inkomsten van Vloesberg en Lessen voor hun jaarlijkse rente van 2000 gulden. De Grote Raad veroordeelt de suppliante tot de boete van rekest civiel en tot twee derde van de proceskosten. Het resterende derde deel wordt gecompenseerd.
- 92 Guillaume Laurent, procureur te Doornik, voor zichzelf en als curator van de goederen van wijlen Michel Platteau, en Martin Smet, burger van Doornik, voor zichzelf en als curator van het sterfhuis van de heer van Lendele, eisers. Guillaume Antoine de Vulder, heer van Dudzele, verweerder. Inv. nr. 971, f.160-175. 18 juni 1703. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Grammene en Emsrode-ten-Eede, in uitvoering van een arrest van 23 november 1678 en van een vonnis van 14 mei 1701. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 93 Marie Jolente de Marotte, voogdes van de kinderen nagelaten door dame de Calenelle, Louis François de Marotte, heer van Acos, en Gilles Antoine de Marotte, appellanten. Emilia Pijcke, weduwe van de baron van Erpe-Mere en wettelijke voogdes van hun zoon, geïntimeerde. Inv. nr. 971, f.176-183. 18 augustus 1703. Beroep leenhof van Vloesberg en Elzele. Betwisting van een jaarlijkse rente van 160 gulden op de heerlijkheid Hubermont. Op 8 april 1673 verklaart het leenhof van Vloesberg en Elzele de aanspraken van de Marotte evenals de inbeslagname van Hubermont ongegrond. Het leenhof veroordeelt hen tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad verklaart het beroep nietig en spreekt recht met een nieuw vonnis. Daarin besluit de Grote Raad dat de inbeslagname van de heerlijkheid en de opbrengsten ervan terecht is gebeurd, met het oog op het terugvorderen van de achterstallen van de al vervallen en nog te vervallen rente.
- 94 Agnes de Clairon, weduwe van Charles Lopes Gallo, baron de Quincy, als moeder en voogdes van Henri Bernard Lopes Gallo, suppliante. Gaspard de Gourcy, baron van Male, rescribent. Inv. nr. 971, f.184-203. 26 oktober 1703. Eerste aanleg - different. Betwisting van het recht van mayorazgo zoals bepaald in het testament van 1 oktober 1570, opgesteld door de voorouder van beide partijen, Jean Lopes Gallo. De rescribent meent dat in Vlaanderen het mayorazgo geen rechtskracht meer heeft sinds het Eeuwig Edict van 1611. De Grote Raad wijst de heerlijkheid Voormezele toe aan de suppliante en beveelt beide partijen om voor commissaris te verschijnen voor wat hun andere aanspraken betreft. De Grote Raad veroordeelt de rescribent tot één achtste van de proceskosten; over het overige deel zal later een uitspraak worden gedaan.
- 95 De deken en het kapittel van Sint-Donaas te Brugge, geïntimeerden. De burgemeesters en schepenen van Brugge, appellanten. Inv. nr. 971, f.204-217. 21 november 1703. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de jaarlijkse bijdrage van 36 ponden groten Vlaams die de burgemeesters en schepenen van Brugge moeten betalen aan het kapittel van Sint-Donaas en die ze sinds augustus 1697 niet meer uitgekeerd hebben. Volgens de schepenbank van Brugge gaat het om een bijdrage van de pachters van de wijnaccijnzen die enkel geldt omdat het kapittel van Sint-Donaas geen wijn schenkt aan wereldlijke personen. Volgens het kapittel zijn deze twee kwesties niet met elkaar verbonden. Op 28 april 1702 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de burgemeesters en schepenen van Brugge verplicht zijn om het kapittel een jaarlijkse bijdrage van 36 pond te betalen. Bovendien zijn ze ook verplicht om de schade te vergoeden, het kapittel 180 ponden groten Vlaams te geven ter compensatie van de achterstallen ontstaan sinds augustus 1697 en worden ze veroordeeld tot een boete van 3 pond Parisis ten gunste van de vorst. Hiermee komt dan eveneens een einde aan het appel tegen het vonnis van commissaris. De Raad van Vlaanderen compenseert de proceskosten tot aan het vonnis van 15 januari 1699 en veroordeelt de schepenbank van Brugge tot de proceskosten die sindsdien zijn gemaakt. Ten slotte mogen de burgemeesters en schepenen van Brugge het recht blijven uitoefenen om het kapittel te beletten om in hun kantine wijn en bier te verkopen aan wereldlijke personen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 96 De burgemeester, schepenen en inwoners van Ruiselede, geïntimeerden. De abt van de abdij van Sint-Bertijns te Sint-Omaars, tiendheffer te Ruiselede, appellant. Inv. nr. 971, f.218-229. 24 december 1703. Beroep uit Vlaanderen. Moet de tiendheffer te Ruiselede bijdragen in het onderhoud van een onderpastoor en een nieuwe tiendklok voorzien?. Op 30 oktober 1700 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de abt van Sint-Bertijns verplicht is om jaarlijks een som van 40 ponden groot te betalen voor het onderhoud van de onderpastoor en om de parochie van een tiendklok te voorzien. De Raad van Vlaanderen voordeelt de abt tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen voor wat betreft het onderhoud van de onderpastoor en geeft de mogelijkheid aan de abt van Sint-Bertijns om een gedeelte van de som te verhalen op zijn mede-tiendheffers. De Grote Raad hervormt het vonnis voor wat betreft de tiendklok en verklaart dat de appellant niet verplicht is om deze te leveren. De Grote Raad veroordeelt de appellant tot de helft van de boete van frivool appel en tot één derde van de proceskosten van beide instanties; het resterende deel wordt gecompenseerd over beide partijen.
- 97 De hertogin van Arenberg en Aarschot, als voogdes van haar minderjarige zoon de hertog van Aarschot, ridder van het Gulden Vlies, appellante. Michiel Marissal, geïntimeerde. Inv. nr. 971, f.230-235. 24 december 1703. Derde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Commissaris Raad van Vlaanderen; Raad van Vlaanderen). Betwisting van een verzoek tot oorlof van hove. De hertogin van Aarschot meent dat de Raad van Vlaanderen niet bevoegd is om over haar zoon te oordelen, gezien zijn status als ridder van het Gulden Vlies. Het gaat hier om een debat binnen het eigenlijke proces tussen Marissal als eiser en Arenberg als verweerster. Op 30 oktober 1699 verklaart de commissaris bij de Raad van Vlaanderen het verzoek tot oorlof van hove ongegrond. Op 28 mei 1700 bevestigt de Raad van Vlaanderen het vonnis van commissaris en veroordeelt hij de hertogin van Aarschot tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verleent de appellante het verzochte oorlof van hove. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties. De ontvanger van de exploten van de Raad van Vlaanderen wordt verplicht om de appellante de boete van frivool appel terug te betalen.
- 98 Jonkheer Jean Philippe Arazola d'Ognate, raadsheer van de Rekenkamer. Jean Alexandre Roose in opdracht van de markies de Montpillian en curator van Michel Frans d'Ognate, de hertog Vander Berge de Leminge, don Lorenzo del Marmol en jonkheer Happart, gehuwd met Marie Anne d'Ognate. Inv. nr. 971, f.236-246. 5 januari 1704. Willige condemnatie. Overeenkomst tussen beide partijen over een spijkerrente (korenrente). De Grote Raad bekrachtigt de willige condemnatie.
- 99 Philips Vanderdonckt, koster van Zegelsem [Brakel] met hem gevoegd de pastoor, meier en schepenen van Zegelsem, appellanten. De abt van de Sint-Pietersabdij van Lobbes, tiendheffer te Zegelsem, geïntimeerde. Inv. nr. 971, f.247-256. 12 januari 1704. Beroep uit Vlaanderen. Is de abt van Lobbes verplicht om de koster van Zegelsem een jaarlijkse wedde te betalen?. Op 15 september 1695 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de abt van Lobbes - zoals hij zelf heeft aangeboden - de collatie van de kosterij van Zegelsem krijgt en zelf een koster moet zoeken die wel tevreden is met de bestaande inkomsten. De Raad veroordeelt Philips Vanderdonckt en zijn medegevoegden tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de geïntimeerde verplicht is om jaarlijks 6 pond groot bij te dragen in het salaris van de koster en dit met terugwerkende kracht sinds het inleiden van de zaak [1691]. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 100 Jan de Termer, schipper uit Zoutleeuw, suppliant. Guilliam Vandewinckel, priester en procurator van het klooster van Hanswijk te Mechelen, rescribent. Inv. nr. 971, f.257-260. 22 augustus 1704. Eerste aanleg - different. Kan iemand gedwongen worden om zichzelf of zijn naaste familieleden te beschuldigen? Deze vraag stelt zich in het kader van het verzoek van de suppliant om de rescribent te dwingen om als getuige te verschijnen voor de rechter van domeinen en confiscaties te Mechelen in verband met twee pakketten verboden goederen, bestemd voor Vandewinckel, die op het schip van De Termer in beslag genomen zijn. De Grote Raad verklaart dat de rescribent niet kan gedwongen worden om voor de rechter van domeinen en confiscaties te getuigen en veroordeelt de suppliant tot de proceskosten.
- 101 Peter de Lauw c.s., pachters van de tarwe-accijns te Mechelen, geïntimeerden. Jan Wouters, deken van het molenaarsambacht te Mechelen, met hem gevoegd de andere dekens, oudsten en suppoosten van het molenaarsambacht, reformanten. Inv. nr. 971, f.261-270. 8 oktober 1704. Reformatie magistraat van Mechelen. Betwisting van het recht van de pachters van de tarwe-accijns om accijns te heffen op het molster - i.e. de hoeveelheid meel die een molenaar uit de zak mag nemen van hen die het maalloon niet in geld betalen - van de tarwe van 'vrije' personen. Op 16 juni 1703 verklaart de magistraat van Mechelen dat de molenaars verplicht zijn om accijns te betalen op het molster van de tarwe van 'vrije' personen volgens de voorwaarden van de pachtovereenkomst. De magistraat veroordeelt Peter de Lauw en het molenaarsambacht tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de magistraat van Mechelen en verklaart dat de geïntimeerden geen recht hebben om de desbetreffende accijns te heffen en veroordeelt hen tot de proceskosten van beide instanties.
- 102 Jan en Marie Claire de Leeuw c.s., kinderen en erfgenamen van Hendrik de Leeuw, eisers. Joris Bogaerts, verweerder. Inv. nr. 971, f.271-276. 9 februari 1704. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Hever, in uitvoering van een vonnis van de magistraat van Mechelen van 21 oktober 1692, bevestigd door een arrest van de Grote Raad van 30 april 1694. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 103 Jan Michiel Locquet, burggraaf van Hombeek en schout van Mechelen, tussenkomend voor jonkheer Michiel François Van Rey, luitenant-schout van Mechelen, suppliant. De magistraat van Mechelen, rescribent. Inv. nr. 971, f.277-288. 14 maart 1705. Eerste aanleg - different. Betwisting van de bevoegdheid van de luitenant-schout om een crimineel proces te voeren voor de magistraat van Mechelen bij afwezigheid van de schout. De Grote Raad verklaart de stelling van de magistraat van Mechelen dat enkel de schout zelf bevoegd is om een crimineel proces te voeren ongegrond en veroordeelt de rescribent tot de proceskosten.
- 104 Marguerite Van Colen, weduwe van Jonkheer Jan Hellincx, eiser. Anne Vanden Abeele, weduwe van Guilliam d'Hollandere, verweerster. Inv. nr. 971, f.289-297. 9 mei 1705. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Moerzeke, in uitvoering van een willige condemnatie van 12 juli 1704. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 105 Claude Catharine de Rivieren, geboren gravin van Aarschot, weduwe van graaf van Gronsfeldt, eiser. De erfgenamen van Eustache Charles de Salmier, baron de Hosdent, verweerders. Inv. nr. 971, f.298-307. 30 mei 1705. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Ville-en-Hesbaye, in uitvoering van een vonnis van 24 november 1662. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en compenseert de kosten ontstaan tussen de eiser en één van de tegenstanders van de gerechtelijke verkoop, Marie Anne de Brabant. Over de proceskosten wordt niets vermeld.
- 106 Jonkheer Antoine Alegambe en jonkheer [Jacques] Anselme de Draeck, voogden van de minderjarige kinderen van wijlen jonkheer Philips Jacques Alegambe, geïntimeerden. Joos Vander Linden, baljuw van de heerlijkheid Wissegem en Christiaan Craeijenest, ontvanger van de graaf van Ursel, appellanten. Inv. nr. 971, f.308-328. 30 mei 1705. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het recht van voorrang op de opbrengst van de verkoop van een aantal goederen te Wissegem en Wondelgem. Joos Vander Linden en Christiaan Craijenest beweren dat zij het voorrecht hebben om het markgeld, dat de oorspronkelijke eigenaar van de goederen hen verplicht was te betalen, op de geconsigneerde penningen te verhalen. Op 28 februari 1697 verklaart de Raad van Vlaanderen dat Joos Vander Linden en Christiaan Craeijnest geen recht van voorrang hebben en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat het markgeld aan de appellanten moet betaald worden met aftrek van de kateilen. De Grote Raad beveelt dat op deze manier zal overgegaan worden tot de liquidatie van het decreet en veroordeelt de geïntimeerden tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 107 Maarschalk Trincy, kapitein van de cavalerie, suppliant. Antoine François Duhot, heer van Flesquières, raadsheer van de Raad van Financiën, rescribent. Inv. nr. 971, f.329-335. 14 juli 1705. Eerste aanleg - different. Betwisting van de geldigheid van een wisselbrief ter waarde van 200 gouden munten, als betaling van speelschulden. De Grote Raad verklaart dat de wisselbrief ongeldig is en de eis van de suppliant tot terugbetaling bijgevolg ongegrond. De Grote Raad veroordeelt de suppliant tot de proceskosten.
- 108 Thomas François du Bois de Fienne, heer van Drogenbos, voorheen cavaleriekapitein in dienst van de vorst, oudste zoon van wijlen Jean Alexandre du Bois de Fienne, met hem gevoegd zijn broers Guillaume en Jean Baptiste du Bois en zijn zus Marie du Bois, supplianten. Jonkheer Jean Jacques d'Escauvelle, voor zijn vrouw Claudine de Coespelt, weduwe van Jean Guillaume du Bois, oom van de supplianten, rescribent. Inv. nr. 971, f.336-362. 10 oktober 1705. Eerste aanleg - different. Betwisting van de goederen nagelaten door wijlen Jean Guillaume du Bois in het Land van Luxemburg. Thomas François du Bois de Fienne is van oordeel dat deze goederen door zijn grootvader belast zijn met een fideicommis en dat ze aan hem toekomen als oudste zoon van de oudste zoon aangezien het huwelijk van Claudine de Coespelt met Jean Guillaume du Bois kinderloos gebleven is. De Grote Raad beschikt dat de echtgenote van de rescribent als weduwe van Jean Guillaume du Bois het eigendom behoudt van het kasteel of de woonplaats van wijlen Jean Guillaume du Bois evenals het vruchtgebruik van de helft van de heerlijkheden van Bohan en Mambre, van het leengoed du Bois en van andere goederen in het Land van Luxemburg nagelaten door de eerste echtgenoot van Claudine de Coespelt. De Grote Raad beveelt de rescribent om ten gunste van de supplianten afstand te doen van de andere helft van de genoemde heerlijkheden en goederen en de opbrengsten sinds het overlijden van Jean Guillaume du Bois terug te betalen. De Grote Raad veroordeelt de rescribent tot het vergoeden van de schade, inclusief deze veroorzaakt door het vellen van bomen, en tot het betalen van de proceskosten.
- 109 Michiel Reviers, brouwer te Brugge en de deken, eed en vrije suppoosten van het brouwersambacht van Brugge, geïntimeerden. [Louis Van Crombrugghe, heffer van accijns op het groot bier van Brugge]; Jan Elbo, pachter van de accijnzen op de grote en vreemde bieren te Brugge, appellant. Inv. nr. 971, f.363-383. 6 februari 1706. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 110 Jonkheer Claude Antoine Gillard, gehuwd met jonkvrouw Marie Anne Hoste, dochter van wijlen advocaat Philippus Hoste, eisers. Jonkheer François Vande Kerckhoven, als voogd van de minderjarige kinderen van wijlen advocaat Philippus Hoste en van zijn vrouw Isabelle Van Driel, verweerders. Inv. nr. 971, f.384-397. 10 maart 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Temse en te Bazel [Kruibeke], in uitvoering van een afrekening van 25 januari 1698. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 111 Pieter Pardaens, Pieter de Bilde en François Maegherman, inwoners van Boelare, geïntimeerden. De leenmannen van het land en de baronie van Boelare, met hen gevoegd G. de Cassina, baron van Boelare, appellanten. Inv. nr. 971, f.398-407. 12 april 1706. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de onpartijdigheid van de baljuw en van de leenmannen van Boelare in het proces tegen Pieter Pardaens c.s. Die laatsten verzoeken dan ook om het proces door te sturen naar advocaten voor advies en om de leenmannen te verplichten dit advies in hun vonnis te volgen. Op 4 oktober 1703 verklaart de Raad van Vlaanderen dat advocaten zullen worden aangesteld om advies te geven en veroordeelt de baron en leenmannen van Boelare tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de appellanten het recht hebben om zelf advocaten aan te stellen om hen in het proces te adviseren. Tegelijkertijd krijgen de geïntimeerden de mogelijkheid om die advocaten te wraken. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 112 Jacques, burggraaf van Bruneau, baron van Boelez, schatbewaarder van de orde van het Gulden Vlies, eiser. Eusèbe de Saccy, als echtgenoot en voogd van Charlotte Thérèse de Marievoorde, verweerder. Inv. nr. 971, f.408-415. 17 april 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Destelbergen, in uitvoering van een willige condemnatie voor de Geheime Raad van 3 maart 1702. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 113 Jacques, burggraaf van Bruneau, baron van Boelez, schatbewaarder van de orde van het Gulden Vlies, eiser. Eusèbe de Saccy, als echtgenoot en voogd van Charlotte Thérèse de Marievoorde, verweerder. Inv. nr. 971, f.416-423. 17 april 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van renten te Gent, in uitvoering van een willige condemnatie voor de Geheime Raad van 3 maart 1702. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 114 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.424-431. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Tombreu, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 115 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.432-443. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Overbeke te Kooigem, Lassus en Bruière, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 116 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.444-457. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Tiltenhove, genoemd Gruithuisen, en Arzele, ressorterend onder de jurisdictie van het leenhof van het Kasteel van Kortrijk, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 117 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.458-474. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Tiltenhove, genoemd Gruithuisen, en Arzele, ressorterend onder de jurisdictie van het leenhof van het Kasteel van Kortrijk, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 118 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.475-486. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Berchem bij Oudenaarde, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 119 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.487-496. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Dottenijs, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 120 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.497-508. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Heestert en Boekem, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 121 Boudewijn d'Heere en Charles Robijn, parochiepriesters te Kaprijke, appellanten. De deken en het kathedraalkapittel van Doornik, tiendheffers te Kaprijke, geïntimeerden. Inv. nr. 971, f.509-520. 4 december 1706. Beroep uit Vlaanderen. Is het kathedraalkapittel van Doornik als tiendheffer te Kaprijke verplicht om een groter aandeel van de tienden of een bijkomende wedde te voorzien voor de parochiepriesters van Kaprijke ter aanvulling van hun huidige - volgens de parochiepriesters ontoereikende - inkomen?. Op 7 februari 1704 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de tiendheffers niet verplicht zijn om de parochiepriesters van Kaprijke een bijkomend inkomen te verschaffen en veroordelen Boudewijn D'Heere en Charles Robijn tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de geïntimeerden samen met de andere tiendheffers, in verhouding tot hun aandeel in de tienden van Kaprijke, de appellanten jaarlijks 15 ponden groot moeten betalen met terugwerkende kracht vanaf het begin van het proces als aanvulling van het huidige inkomen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 122 Paschasius Hasaert, procureur bij de Grote Raad, eiser. Jan Doli[e]slaegher, heer van Tollieu, verweerder. Inv. nr. 971, f.521-526. 21 mei 1707. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Machelen [bij Deinze], in uitvoering van een 'acte sallaris' van 21 oktober 1702. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 123 Paschasius Hasaert, procureur bij de Grote Raad, eiser. Jan Doli[e]slaegher, heer van Tollieu, verweerder. Inv. nr. 971, f.527-532. 21 mei 1707. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Deinze, in uitvoering van een 'acte sallaris' van 21 oktober 1703. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 124 Jacques, burggraaf van Bruneau, baron van Boelez, schatbewaarder van de orde van het Gulden Vlies, eiser. Eusebe de Saccy, als echtgenoot en voogd van Charlotte Thérèse de Marievoorde, verweerder. Inv. nr. 971, f.533-538. 21 mei 1707. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen en effecten te Oostkamp en Waardamme, in uitvoering van een afrekening van 18 juni 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 125 Jacques, burggraaf van Bruneau, baron van Boelez, schatbewaarder van de orde van het Gulden Vlies, eiser. Eusèbe de Saccy, als echtgenoot en voogd van Charlotte Thérèse de Marievoorde, verweerder. Inv. nr. 971, f.539-544. 21 mei 1707. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen en effecten te Oostkamp, Waardamme, Nieuwenhove, Houtsche en Buskens, in uitvoering van een afrekening van 18 juni 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 126 Marguerite Van Colen [Kolen], weduwe van jonkheer Jan Hellincx, eiser. Jacques Niclaes Zeghers [Seghers], licentiaat in de rechten, verweerder. Inv. nr. 971, f.545-556. 28 mei 1707. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in de heerlijkheid Grembergen, in uitvoering van een willige condemnatie van 18 april 1701. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 127 De abdis van Maagdendale, tiendheffer (van een derde van de tienden) in de parochie Etikhove, geïntimeerde. De abt van Liessies, tiendheffer (van een derde van de tienden) in de parochie Etikhove, appellant. Inv. nr. 971, f.557-572. 27 augustus 1707. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de plicht van de abdis van Maagdendale om met haar derde deel evenveel in de tienden bij te dragen tot de toelagen voor de pastoor, onderpastoor en koster van Etikhove als de abt van Liessies. Zij meent immers dat haar derde deel oorspronkelijk in wereldlijke handen was en dat het de geestelijke tiendheffers zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het verzorgen van de genoemde toelagen. Op 23 juli 1706 verklaart de Raad van Vlaanderen dat in de eerste plaats de abt van Liessies verantwoordelijk is voor het betalen van de toelagen van de pastoor, onderpastoor en koster van Etikhove. De abdis van Maagdendale is wel verplicht om haar inkomen uit de novaaltienden bij te dragen op voorwaarde dat de prelaat haar ontslaat van de jaarlijkse belasting van dertien halsters graan die zij daarop betaalt. Bovendien dient de abdis, zoals ze zelf heeft voorgesteld, de toelagen van de pastoor, onderpastoor en koster aan te vullen indien er een tekort is. De Raad van Vlaanderen beveelt de abt om alles wat de abdis reeds betaald heeft aan toelagen sinds 23 december 1700 terug te betalen en veroordeelt hem tot de proceskosten, weliswaar met compensatie van de kosten van de debatten die zijn beslist met het tussentijdse vonnis van 20 februari 1702. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de geïntimeerde evenveel verantwoordelijk is voor de toelagen van de pastoor van Etikhove als de appellant. De Grote Raad veroordeelt haar tot de proceskosten van beide instanties.
- 128 De priores van het klooster van Sion te Oudenaarde, eiser. De parteniers en eigenaars van de watermolens van Oudenaarde, verweerders. Inv. nr. 971, f.573-590. 28 november 1707. Evocatie. Zijn de watermolens van Oudenaarde banmolens of heeft de priores van het klooster van Sion het recht om haar graan te laten malen in haar eigen molen? De pachters en eigenaars van de watermolens van Oudenaarde hebben haar wagen, twee paarden en 13 zakken meel die zij in haar eigen molen buiten Oudenaarde had laten malen, in beslag genomen onder het voorwendsel dat zij het banrecht bezitten. De Grote Raad besluit dat de zakken meel in beslag genomen blijven ten voordele van de verweerders en veroordeelt de eiser om hen drie ponden Parisis te betalen. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad haar tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 129 De procureur-generaal van de Grote Raad, eiser. Robert Baltasar Frarin, veroordeelde in een strafproces, verweerder. Inv. nr. 971, f.591-600. 9 december 1707. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Vrasene, in uitvoering van een vonnis van 7 augustus 1702. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. In het vonnis wordt niets vermeld over de proceskosten.
- 130 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.601-614. 14 juli 1706. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Muncken, Avelgem, Waarmaarde en Otegem, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van testamentuitvoerder tot de proceskosten.
- 131 Cornil Wils, Henri Moors, Maximilien Ambrosy en André Aertsens, gevolmachtigden van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize, eisers. Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 971, f.615-626. [31 maart 1708]. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Heestert en Boekem, in uitvoering van een overeenkomst van 9 maart 1705.
- 132 Jan Baptiste Van der Meeren, eiser. Philippe Mintaert, voor de aartsbisschop van Mechelen en zijn aartsdiaken, gedaagde. Inv. nr. 971, f.627-632. 31 maart 1708. Eerste aanleg. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Hombeek, waarbij zowel eiser als gedaagde beweren dat zij zijn aangesteld tot pastoor. De Grote Raad verklaart dat de aanstelling van Van der Meeren in de parochie Hombeek behouden blijft en dat hij mag blijven genieten van de daarmee samenhangende inkomsten en opbrengsten. De Grote Raad veroordeelt de gedaagde tot de proceskosten.
- 133 Ferdinand L'Allemand, in functie van ontvanger van de exploten van de Grote Raad, eiser. Jacques Rohart, pastoor in Heestert, c.s., verweerders. Inv. nr. 971, f.633-638. 26 mei 1708. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Moen, in uitvoering van een arrest van 17 januari 1705 waarbij de verweerders veroordeeld zijn tot de betaling van een boete van frivool appel. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 134 Jonkheer Jan François Stalins, optredend namens de erfgenamen van jonkheer Pieter Stalins, en Arnout Van den Kerckhove, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, supplianten. Charles Damman, burggraaf van Oombergen, c.s., rescribenten. Inv. nr. 971, f.639-658. 10 november 1708. Eerste aanleg - different. Betwisting van de schade, opgelopen door de supplianten, door de uitzetting uit het bezit van twee derden van de tienden van Kaaster ten gunste van de abt van Corbie, zoals bepaald bij vonnis van het Parlement van Doornik van 12 november 1672. Deze twee derde van de tienden waren in 1577 te goeder trouw verkocht door een voorouder van de rescribenten, hoewel hij daar blijkbaar geen rechten op had. De Grote Raad verklaart dat de rescribenten hun aanbod moeten nakomen om de supplianten de verkoopprijs van twee derde van de tienden, verkocht door hun voorouder in 1577, terug te betalen, samen met de interesten en schadevergoeding zoals die vastgesteld zijn door het vonnis van de Grote Raad van 25 oktober 1704 en met de interesten op die twee sommen sinds 17 juni 1702. Daarvan wordt weliswaar de reeds betaalde som van 523 ponden en twee schellingen groten afgetrokken. De Grote Raad beveelt beide partijen om voor commissaris overeen te komen welke prijs in 1577 voor de tienden is betaald en daartoe zullen de eisers al hun documenten voorleggen. Ook zullen zij over al hun andere vorderingen voor commissaris een overeenkomst bereiken. In tussentijd zullen de rescribenten de supplianten onder waarborg reeds een som van 1200 pond groot sterk geld betalen. De Grote Raad verklaart alle andere eisen van de supplianten ongegrond en veroordeelt hen tot de boete van rekesten civiel en tot drie vierde van de proceskosten. Het resterende vierde deel wordt gecompenseerd over beide partijen.
- 135 Pieter François Geens, advocaat bij de Grote Raad, eigenaar van de polder van Kallo, suppliant. Jacques François de Coutte, graaf van Groesbeek, rescribent. Inv. nr. 971, f.659-668. 7 maart 1709. Eerste aanleg - different. Is de suppliant als eigenaar van de polder van Kallo persoonlijk verantwoordelijk voor de schulden van de poldergemeenschap? Kallo heeft immers een openstaande schuld van meer dan 100 000 gulden, waarvoor de rescribent de suppliant als eigenaar van de polder heeft laten arresteren. De Grote Raad verklaart het protest van de suppliant tegen zijn arrestatie ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten.
- 136 Laurent de Haze, voor zichzelf en als erfgenaam van zijn broer Pierre de Haze, eiser. Adrien Hellemans, substituut procureur-generaal van de Grote Raad, verweerder. Inv. nr. 971, f.669-674. 7 september 1709. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 21 juni 1706. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 137 De dekens, bestuurders en suppoosten van het huidenvettersambacht van Mechelen, geïntimeerden. Jacobus Vande Camp, handelaar in goudleer te Mechelen, reformant. Inv. nr. 972, f.1-28. 31 maart 1710. Reformatie magistraat van Mechelen. Betwisting van het monopolie van het huidenvettersambacht van Mechelen op het bewerken van huiden. Het ambacht heeft kalfsvellen en gereedschap - aangetroffen in het huis van Jacobus vande Camp - in beslag genomen en in bewaring gehouden en wil dat vande Camp veroordeeld wordt tot de vastgestelde boete van 25 gulden. De schepenbank van Mechelen verklaart op 14 september 1709 dat het beslag op de goederen rechtmatig is uitgevoerd en bevestigt het exclusieve recht van het huidenvettersambacht op het bewerken van huiden. De schepenbank staat Jacobus vande Camp toe om de huiden, waarvan hij onder ede verklaart ze ' ten onderen of in coop te hebben' zelf te bewerken. De schepenbank verklaart het verzoek van het huidenvettersambacht tot confiscatie en het opleggen van een boete ongegrond. Jacobus vande Camp wordt veroordeeld tot het betalen van de proceskosten sinds het tussentijdse vonnis van 5 september 1708; de resterende kosten worden gecompenseerd. De Grote Raad hervormt het vonnis van de schepenbank van Mechelen en verklaart de inbeslagname van de vellen en het gereedschap van de reformant ongegrond en veroordeelt de geïntimeerden om deze terug te geven. De Grote Raad staat de reformant als handelaar in goudleer toe om de vellen voor eigen gebruik zelf te bewerken. De geïntimeerden worden veroordeeld tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 138 Thomas Philippe d'Alsace, graaf van Bossu, proost van het kathedraalkapittel van Gent, suppliant (en verweerder in revisie). Marcq T'Serstevens, Pierre Slevens, de erfgenamen van de weduwe van Jean François Baudier c.s., rescribenten (en verzoekers van revisie). Inv. nr. 972, f.29-46. 22 juni 1709 - 14 mei 1710. Eerste aanleg - revisie. Is de toelage die Thomas Philippe d'Alsace bij testament van zijn ouders toegewezen is op de inkomsten van de heerlijkheid Liedekerke verbonden aan de persoon van zijn oudste broer, aan wie zijn ouders de heerlijkheid hebben nagelaten, of aan de heerlijkheid Liedekerke zelf? In concreto is de vraag of de rescribenten als nieuwe eigenaars van de heerlijkheid Liedekerke verplicht zijn om deze toelage uit te betalen of dat de suppliant moet proberen om deze toelage te verkrijgen van zijn oudste broer. Op 22 juni 1709 beveelt de Grote Raad de rescribenten om aan de suppliant zijn toelage van 600 gulden te betalen uit de inkomsten van Liedekerke en dit jaarlijks te herhalen. De rescribenten worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt op 14 mei 1710 het arrest en veroordeelt de verzoekers van revisie tot de boete van frivole revisie en tot de proceskosten.
- 139 De burgemeester en schepenen van Kortrijk, tussenkomend voor François Mattelaere, stadsknaap van Kortrijk, supplianten. De proost, burgemeester en schepenen van Harelbeke, rescribenten. Inv. nr. 972, f.47-88. 23 februari 1711. Eerste aanleg - different. Zijn de burgemeester en schepenen van Harelbeke verplicht om te gehoorzamen aan brieven van inhibitie van de burgemeester en schepenen van Kortrijk? Deze vraag wordt gesteld naar aanleiding van de aanhouding door de baljuw van Harelbeke van François Mattelaere terwijl die brieven van inhibitie wilde betekenen. De Grote Raad verklaart de aanhouding van François Mattelaere nietig en beveelt de rescribenten om hem een schadevergoeding te betalen. Bovendien zijn ze verplicht om te gehoorzamen aan de brieven van inhibitie van de supplianten, conform de Concessio Carolina van 4 november 1540, het interpretatiedecreet van 1545 en de decreten van Albrecht en Isabella van 1616 en 1617, zoals vermeld in het different. De Grote Raad veroordeelt de rescribenten in hun persoonlijke naam tot een boete van 60 pond en tot de proceskosten.
- 140 François Joseph Van Ertborn, advocaat bij de Grote Raad, en zijn vrouw Isabella Mols, eisers. George Joseph d'Ittre de Caestre, heer van Ravestijn, weduwnaar van wijlen Susanne Van Halmale, zowel in zijn eigen naam als in hoedanigheid van voogd van zijn minderjarige kinderen, verweerder. Inv. nr. 972, f.89-96. 26 september 1711. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 5 mei 1710. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. In het vonnis wordt niets vermeld over de proceskosten.
- 141 De schepenen van de parochie Stekene, geïntimeerden. De bisschop van Doornik, de deken en het kapittel van Doornik en de abdij van Boudelo uit Gent, allen tiendheffers te Stekene, appellanten. Inv. nr. 972, f.97-106. 5 november 1711. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting van de tiendheffers in de parochie Stekene om een nieuwe tiendklok te leveren en van het recht om daarvoor het materiaal van de oude, gebarsten klok te gebruiken. Op 27 juni 1710 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de tiendheffers verplicht zijn om elk in verhouding tot hun tienden een bijdrage te leveren tot een nieuwe tiendklok en die te laten ophangen in de klokkentoren van Stekene. Hierbij mogen ze geen gebruik maken van het materiaal van de gebarsten klok. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de tiendheffers tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de appellanten hun aanbod van 8 februari 1710 moeten nakomen en, elk in verhouding tot hun aandeel in de tienden, moeten bijdragen tot de tiendklok. De geïntimeerden zijn echter verplicht om zelf het materiaal voor de klok te leveren. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de kosten van beide instanties.
- 142 Mattheus Verhuyck, eiser. Antoon Van Herdeghem, gedaagde. Inv. nr. 972, f.107-112. 4 juni 1712. Eerste aanleg. Betwisting van de uitvoering van een willige condemnatie van 28 juli 1711. Deze willige condemnatie gaat terug op een contract, afgesloten op 13 mei 1700, tussen de voorouder van Mattheus Verhuyck en de vorige eigenaar van het huis van Antoon Van Herdeghem. Het contract bepaalt dat de eiser een deel van de moerasgrond tussen beider huizen afstaat op voorwaarde dat de waterafvoer van zijn huis over deze grond mag blijven stromen. De gedaagde meent echter dat deze willige condemnatie geen waarde meer heeft omdat hij niet de erfgenaam is van de vorige eigenaar van zijn huis en omdat de eiser een bijkomende 'illegale' afwatering heeft gecreëerd die niet in het contract vermeld staat. De Grote Raad verklaart dat de willige condemnatie moet uitgevoerd worden en dat de gedaagde verplicht is om toe te staan dat de afwatering van zowel de kamer als de winkel van de eiser over de moerasgrond stroomt. De gedaagde wordt veroordeeld tot de proceskosten.
- 143 Franciscus Van Coppenolle, zoon en erfgenaam van Franciscus Van Coppenolle, geïntimeerde. Jonkheer Franciscus Joseph de Castro, hoogschepen van het Land van Waas, in naam van zijn vrouw, appellant. Inv. nr. 972, f.113-136. 15 september 1712. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het testament van Franciscus van Coppenolle en meer bepaald van het advies dat beide partijen hebben ingewonnen van advocaten van de Raad van Vlaanderen over het fideicommis dat zou rusten op de goederen van Van Coppenolle in Vlaanderen. Volgens de advocaten is slechts één derde van de goederen in het Land van Waas en in Gent onderworpen aan het fideicommis. Hoewel beide partijen beloofd hadden zich aan het advies van advocaten te onderwerpen, zal Franciscus van Coppenolle het advies toch bestrijden. Op 12 maart 1704 vernietigt de Raad van Vlaanderen het advies van de advocaten. De Raad verklaart dat de erfenisregeling ongeldig is wat betreft de onroerende goederen in Vlaanderen en veroordeelt Franciscus Joseph de Castro tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de overeenkomst na advies van advocaten van 26 juni 1702 moet uitgevoerd worden. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 144 Pierre Van Goethem, griffier van de heerlijkheid Moerzeke. Hiacinthe Flora de Fayol, weduwe van Philippe Van Bouvekercke, voormalig heer van Moerzeke. Inv. nr. 972, f.137-140. 10 maart 1713. Willige condemnatie. Willige condemnatie waarbij Pierre Van Goethem zich borg stelt voor Joseph de Bouvekercke. De Grote Raad bekrachtigt de willige condemnatie.
- 145 Jonkheer Jeroen François de Tsestich, heer van Genvilles. Jonkheer Engelbert de Tsestich, heer van Ophem. Inv. nr. 972, f.141-146. 11 mei 1713. Willige condemnatie. Willige condemnatie waarbij beide partijen zich laten veroordelen tot de uitvoering van een notariële akte. De Grote Raad bekrachtigt de willige condemnatie.
- 146 Laureys [de] Boeije, eiser. Adriaan Broeckaert en Marius Van Schoote als voogden van de minderjarige wezen van Jan Suy en Anne Broeckaert, verweerders. Inv. nr. 972, f.147-156. 3 juni 1713. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Kieldrecht, in uitvoering van een ordonnantie van 8 augustus 1711 en van een veroordeling tot proceskosten van 6 november 1711. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de proceskosten wordt niets vermeld.
- 147 Jonkheer Charles Louis Vander Meeren, heer van Claissenairs als echtgenoot van N. Vereijcken, barones van Boulez, burggravin weduwe van Bruneau, eiser. Philippe Migrode [Megrode] de Liedermans , burggraaf van Bansthove, als echtgenoot van Charlotte Thérèse de Marievoorde, verweerder. Inv. nr. 972, f.157-164. 13 juni 1713. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende renten, in uitvoering van een vonnis van 9 januari 1712. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 148 De schuldeisers van het sterfhuis van Philippe Guilliam Van Zuijlen, baron van Erpe, heer van Hoogmosscher en Mosscher-ambacht, eisers. Theodore Olimpe de Salmier, kanunnikes van Andenne, zowel voor zichzelf als voor haar minderjarige broer Charles Thomas de Salmier, baron van Hosdent , en Florence de Berbisson, allen erfgenamen van Philippe Guilliam van Zuijlen, verweerders. Inv. nr. 972, f.165-174. 26 augustus 1713. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Hoogmosscher en Mosscher-ambacht [nabij Izegem], in uitvoering van een beschikking op rekest van 12 januari 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Charles Thomas de Salmier en Florence de Berbisson tot de proceskosten.
- 149 De schuldeisers van het sterfhuis van Philippe Guilliam Van Zuijlen, baron van Erpe, heer van Hoogmosscher en Mosscher-ambacht, eisers. Theodore Olimpe de Salmier, kanunnikes van Andenne, zowel voor zichzelf als voor haar minderjarige broer Charles Thomas de Salmier, baron van Hosdent, en Florence de Berbisson, allen erfgenamen van Philippe Guilliam van Zuijlen, verweerders. Inv. nr. 972, f.175-182. 26 augustus 1713. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Ronse, Elzele en Vloesberg, in uitvoering van de beschikking op rekest van 12 januari 1705. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Charles Thomas de Salmier en Florence de Berbisson tot de proceskosten.
- 150 De armenmeesters van Oosteeklo, appellanten. De armenmeesters van Lembeke, geïntimeerden. Inv. nr. 972, f.183-192. 14 november 1713. Derde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Commissaris Raad van Vlaanderen; Raad van Vlaanderen). Zijn de armenmeesters van Oosteeklo dan wel de armenmeesters van Lembeke verantwoordelijk voor het onderhoud van een minderjarige wees? De wees woont momenteel in Oosteeklo, maar de armenmeesters menen dat hij onder de wereldlijke jurisdictie van Lembeke valt. De commissaris van de Raad van Vlaanderen verklaart op 27 juni 1710 dat de armenmeesters van Lembeke verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de minderjarige wees. De commissaris beveelt echter ook de armenmeesters van Oosteeklo om het deel van de aalmoezen en van de broden, uitgedeeld op begrafenissen, waarvan zij oordelen dat ze afkomstig zijn van parochianen uit Lembeke, aan deze parochie af te staan. De proceskosten worden gecompenseerd. Op 24 oktober 1711 verklaart de Raad van Vlaanderen bij nieuw vonnis dat de armenmeesters van Oosteeklo moeten instaan voor het onderhoud van de minderjarige wees; ze worden eveneens veroordeeld tot de proceskosten. Ze krijgen evenwel het "recht" om te procederen tegen de baljuw en wethouders van Lembeke indien zij menen dat deze laatsten hun plicht niet hebben gedaan zoals voorgeschreven in de plakkaten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en wijst het onderhoud van de minderjarige wees toe aan de geïntimeerden. De Grote Raad veroordeelt hen tot het vergoeden van de schade geleden door de appellanten en tot het betalen van de proceskosten van de drie instanties.
- 151 Jonkheer Jan Waepenaert, c.s., eisers. Charles Thomas de Salmier, baron van Hosdent en Florence de Berbisson, erfgenamen van Philippe Guilliam Van Zuijlen, baron van Erpe, verweerders. Inv. nr. 972, f.193-226. 23 december 1713. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Erpe, in uitvoering van een sententie van 8 juni 1709. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 152 Johan Van Wissekercke, heer van Pellenberg, voor zijn minderjarige zoon Jacob Van Wissekercke. Jonkheer Philips Charles Van Eijnatten, heer van Schoonhove en zijn zusters. Inv. nr. 972, f.227-230. 29 januari 1714. Willige condemnatie. Willige condemnatie waarbij Philips Charles van Eijnattten zich laat veroordelen tot de uitvoering van een notariële akte. De Grote Raad bekrachtigt de willige condemnatie.
- 153 De burgemeesters en schepenen van Brugge, tussenkomend voor Pieter Jan Emmery en Joos de Grouwe, pachters van de bieraccijns en poorters van Brugge, appellanten. De provoosten en gezworenen van de thesaurie van Brugge, tussenkomend voor hun suppoost François de Waele, geïntimeerden. Inv. nr. 972, f.231-242. 24 maart 1714. Beroep uit Vlaanderen. Kunnen Pieter Jan Emmery en Joos de Grouwe als pachters van de bieraccijns te Brugge en als poorters van de stad rechtstreeks gedagvaard worden voor de Raad van Vlaanderen of is de schepenbank van Brugge in eerste aanleg voor hen bevoegd?. De Raad van Vlaanderen wijst op 19 november 1711 het verzoek tot renvooi van Emmery en de Grouwe af en beveelt hen verder te procederen voor de Raad. De burgemeesters en schepenen van Brugge evenals Emmery en de Grouwe worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 154 Cornelis Provost, pastoor, en de burgemeester en schepenen van Egem, geïntimeerden. Marie Françoise de Boodt, vrouw van Lissewege, weduwe van jonkheer Antoine Voet, wereldlijke tiendheffer te Egem, appellante. Inv. nr. 972, f.243-251. 18 augustus 1714. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting van Marie Françoise de Boodt om als wereldlijke tiendheffer bij te dragen tot het onderhoud van de pastoor en de koster en tot het herstel van de kerk van Egem, bij gebrek aan voldoende inkomsten uit de geestelijke tienden. Op 5 oktober 1709 besluit de Raad van Vlaanderen bij tussenvonnis dat de partijen moeten verschijnen voor commissaris om verduidelijking te geven over een aantal punten. In de instructie voor commissaris wordt bepaald dat, indien er niet meer geestelijke tienden zijn dan degene door de pastoor eerder vermeld, de wereldlijke tiendheffer een bijdrage moet leveren aan de parochie van Egem. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de wereldlijke tiendheffer niet verplicht kan worden om een bijdrage te leveren tot het onderhoud van pastoor en koster of tot het herstel van de kerk. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 155 De hertog van Sagan, prins van Lobkowitz, ridder van het Gulden Vlies, Jan François de Biseau de Leusdal, priester, en jonkheer Charles Lambert de Biseau de Leusdal, advocaat bij de Raad van Brabant, eisers. Jan François, prins van Nassau, ridder van het Gulden Vlies en gouverneur van Gelderland, en Guillaume Hyacinthe van Nassau Siegen, verweerders. Inv. nr. 972, f.252-269. 6 oktober 1714. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Kwaremont en Ruien, in uitvoering van een rekening gesloten voor commissaris van de Grote Raad van 6 mei 1709 en van een vonnis van 16 februari 1709. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Guillaume Hyacinthe van Nassau Siegen tot de proceskosten.
- 156 Anna Catharine Van Bornem, eiser. Jonkheer Dominic de Draeck, verweerder. Inv. nr. 972, f.270-277. 10 februari 1716. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een rente, in uitvoering van een rekening gemaakt voor een commissaris van de surintendantie van de militaire justitie van 17 mei 1715. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 157 Joannes Van Homberghen, zijn vrouw Marie Vermeulen en haar broer Antonius Vermeulen, eisers. Mathias Leonard en zijn vrouw Marie Vanden Brouck, verweerders. Inv. nr. 972, f.278-287. 12 september 1716. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van twee huizen en bijhorende gronden te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 5 juli 1715. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 158 De karmelietessen van Brugge, eisers. De gevolmachtigde van de schuldeisers van wijlen Claude Richardot, prins van Steenhuize en Jacques Philippe de Fontaine, testamentuitvoerder van de prins van Steenhuize, verweerders. Inv. nr. 972, f.288- 299. 28 januari 1717. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van het leen en de heerlijkheid Nieuwgoed te Kerkhove, in uitvoering van een beslissing door commissaris ten verbale van 4 juni 1714. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. De proceskosten zullen afgehouden worden van de verkoopsom.
- 159 Anne Sersanders, weduwe van jonkheer Ferdinand Dhane en grootmoeder van Angeline de Forbes, na haar dood hervat door jonkheer Jacques Bernard Coppieters, heer van Hollebeek, voogd van Angeline de Forbes, geïntimeerde. Marc Antoine de Preudhomme d'Hailly, burggraaf van Nieuwpoort, echtgenoot en voogd van Antoinette Alexandrine d'Oignies de Courieres, met hem gevoegd de hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk, appellanten. Inv. nr. 972, f.300-311. 29 januari 1718. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het recht van Anne Sersanders om erkend te worden als nauwe verwante van Angeline de Forbes en op die manier het naastingrecht te verkrijgen op de heerlijkheid Hames in Kanegem. Op 8 februari 1714 verklaart de Raad van Vlaanderen dat Anne Sersanders het naastingrecht heeft op de heerlijkheid Hames en dat Preudhomme Dailly de geleden schade moet vergoeden, op voorwaarde dat Sersanders haar verantwoordelijkheid als nauwe verwante ter harte neemt. De Raad van Vlaanderen veroordeelt Preudhomme Dailly tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen zonder de voeging van de hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk in acht te nemen en verklaart dat Anne Sersanders geen naastingrecht heeft. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot twee derde van de proceskosten van beide instanties.
- 160 Jan Pieter Bosschaert, inwoner van Antwerpen, eiser. Cornelis de Wolf, inwoner van Dendermonde, zowel voor zichzelf als in functie van voogd van zijn kinderen, verweerder. Inv. nr. 972, f.312-321. 24 december 1718. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van twee huizen te Dendermonde, in uitvoering van een willige condemnatie van 18 augustus 1714. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 161 Antoine Sebastiaan Leerse, eiser. Jeroen [Jeronimus] Leemans en zijn vrouw Maria Verhaeg[h]t, verweerders. Inv. nr. 972, f.322-326. 19 augustus 1719. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis met bijbehorende grond te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 6 februari 1719. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 162 Jan Vander Burght, advocaat bij het Hof van Holland, c.s., eisers. [Claude] Albert Florent de Jauche [de Mastaing], graaf van Kruishoutem, verweerder. Inv. nr. 972, f.327-336. 14 juli 1719. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de parochie Kachtem en de heerlijkheid Rhodes, in uitvoering van een arrest van 10 februari 1714. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 163 De hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk, appellanten. Jacobus Geerts, pastoor van de parochie Wielsbeke, geïntimeerde. Inv. nr. 972, f.337-359. 7 december 1719. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk. De Raad van Vlaanderen wijst op 4 maart 1712 het verzoek tot renvooi af en beveelt beide partijen om hun initiële proces verder te zetten voor commissaris. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, wijst de appellanten het gevraagde renvooi toe en veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 164 De Raad voor het tijdelijke beheer van de erfenis van wijlen Willem III, koning van Groot-Brittannië, tussenkomend voor jonkheer Dominicq François de la Haye, baljuw van de stad en kasselrij Waasten en speciale procureur bij de Raad, en de voogden van Willem Karel Hendrik Friso, prins van Oranje-Nassau, geïntimeerden c.q. supplianten. Louis de Gand, prins van Isenghien en van Namen, c.s., appellanten c.q. rescribenten. Inv. nr. 972, f.360-419. 20 april 1718 - 16 maart 1720. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 165 Guillaume Laurent en Martijn de Smet, eisers. Jonkheer Guillaume Antoine de Vulder, verweerder. Inv. nr. 972, f.420-433. 21 februari 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Maalbroek te Machelen (bij Deinze), in uitvoering van een veroordeling tot de proceskosten van 3 november 1703. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 166 Jonkheer Christiaan Van Roosendaal, heer van Bouwel en jonkheer Balthasar Van Roosendaal, eisers. De gravin van Hermale, de gravin van Le Roeulx, de hertogin van Croy als moeder en voogdes van Ferdinande Gaston Joseph, hertog van Croy, en Marie Philippine van Croy, markiezin van Trazegnies, eveneens voogdes van de hertog van Croy, verweerders. Inv. nr. 972, f.434-445. 15 maart 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Uitbergen en Overmere, in uitvoering van een decreet van 20 januari 1720. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de hertogin van Croy en de markiezin van Trazegnies tot de proceskosten.
- 167 Het kapittel van de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen, eisers. Jean Gaspar Charles, inwoner van Mechelen, verweerder. Inv. nr. 972, f.446-463. 24 mei 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 21 juli 1702. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 168 Jonkheer Pierre Lambert de la Rue, heer van Hulplanche, en Philippe François Vander Noot, graaf van Duras, c.s., eisers. Onbekend. Inv. nr. 972, f.464-480. 14 augustus 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop, in uitvoering van een transactie van 18 januari 1719, van de baronie Wange, toebehorend aan wijlen Antoine Vander Gracht. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de proceskosten wordt niets vermeld.
- 169 De prelaat en religieuzen van de abdij Ten Duinen, tussenkomend voor de landheren van de parochies in het noordkwartier van het Brugse Vrije, appellanten. De burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije, tussenkomend voor François de Lede, Jan Philips, Cornelis Focquedey en Quinten Weijds, geïntimeerden. Inv. nr. 972, f.481-508. 14 augustus 1721. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het recht van de burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije om extra belastingen te heffen op de schaapsdrift. Volgens de religieuzen van de abdij Ten Duinen bezitten ze daarvoor niet het vereiste octrooi. Op 15 oktober 1716 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije de extra belasting rechtmatig hebben geïnd. De religieuzen van Ten Duinen worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de proceskosten. Over de boete van frivool appel wordt niets vermeld.
- 170 Prins Willem Hendrik van Oranje-Nassau, suppliant. Marguerite Isabelle de Merode, gravin van Middelburg, weduwe van Isenghien, rescribente. Inv. nr. 972, f.509-558. 10 september 1721. Eerste aanleg - different. Betwisting van de geldigheid van een transactie afgesloten op 31 maart 1662 tussen de voogden van prins Willem Hendrik van Oranje-Nassau en Marguerite Isabelle van Merode. De transactie was het resultaat van een proces voor het Leenhof van Brabant waarin beide partijen elkaar de eigendom van verschillende heerlijkheden en rentes betwistten. De rechtszaak werd gewonnen door de rescribente, waarop de voogden van de prins van Oranje-Nassau - zijn moeder en grootmoeder - een overeenkomst afsloten om het vonnis uit te voeren, bestaande uit de betaling van 600 000 gulden verspreid over verschillende termijnen. Aangezien deze betaling niet werd uitgevoerd, is de rescribente overgegaan tot de gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen van de prins van Oranje-Nassau. Deze laatste wenst nu dat de transactie van 31 maart 1662 ongeldig wordt verklaard en dat hij alsnog het recht krijgt om in revisie te gaan tegen het vonnis van het Leenhof van Brabant. De Grote Raad wijst het verzoek van de suppliant af en veroordeelt hem tot de proceskosten.
- 171 Jonkheer Joannes Adrianus de Witte, heer van Levergem en Doorn, eiser. Pieter de Witte en Livine de Witte, verweerders. Inv. nr. 972, f.559-564. 17 oktober 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Lokeren, in uitvoering van een willige condemnatie van 20 december 1717. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 172 Adriaan Smeulders, burger van Mechelen, suppliant. De magistraat van Mechelen, rescribent. Inv. nr. 972, f.565-569. 25 oktober 1721. Eerste aanleg - different. Geeft de politieke ordonnantie van 1 september 1710 de magistraat van Mechelen het recht om een biervergunning te weigeren aan Adriaan Smeulders, die een nieuwe herberg wenst te openen en daarvoor de nodige accijnzen wil betalen?. De Grote Raad van Mechelen verklaart het verzoek van de suppliant om een vergunning te verkrijgen tegen het oordeel van de stad Mechelen ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten.
- 173 De prelaat en religieuzen van de Sint-Pietersabdij te Lo, appellanten. Wulfangus Verelst, hoofdman, en de inwoners van Lo, geïntimeerden. Inv. nr. 972, f.570-601. 12 februari 1722. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de gedeeltelijke belastingvrijstelling waarvan de prelaat en religieuzen van de Sint-Pietersabdij te Lo beweren te kunnen genieten. De Raad van Vlaanderen verklaart op 28 maart 1721 dat de religieuzen van de Sint-Pietersabdij geen gedeeltelijke belastingvrijstelling hebben op hun gronden in Lo en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 174 De pastoor, burgemeester, schepenen en kerkmeesters van de parochie Melden, geïntimeerden. De proost, deken en het kathedraalkapittel van Kamerijk, tiendheffers in de parochie Melden, appellanten. Inv. nr. 972, f.602-609. 14 februari 1722. Beroep uit Vlaanderen. Welk deel van de inkomsten uit de tienden moet het kathedraalkapittel van Kamerijk, als tiendheffer in de parochie Melden, afstaan voor het herstel van de kerk?. Op 28 juni 1719 verplicht de Raad van Vlaanderen de tienheffers om twee jaren op zes de inkomsten uit de tienden af te staan voor het herstel van de kerk, zonder aftrek van de toelage voor de pastoor en de koster. Indien de tiendheffers daaraan niet voldoen, zal de Raad voldoende effecten en penningen van de tiendheffers overdragen aan de burgemeester en schepenen van Melden om daarop hun kosten te verhalen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt het kathedraalkapittel van Kamerijk tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de appellanten hun aanbod van 13 juli 1718 moeten nakomen en twee jaren op zes de inkomsten van de tienden moeten afstaan voor het herstel van de kerk, met aftrek van de totaliteit van de toelage voor pastoor en koster voor zes jaren. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 175 Michel Frans Ruzette, licentiaat in de rechten en baljuw van de heerlijkheid Ogy, eiser. De deken, proost en het kathedraalkapittel van Kamerijk, gedaagden. Inv. nr. 972, f.610-633. 28 maart 1722. Eerste aanleg. Betwisting van de bevoegdheid van het kathedraalkapittel van Kamerijk om Ruzette te ontslaan als baljuw van de heerlijkheid Ogy. De Grote Raad verklaart dat het ontslag rechtmatig is gebeurd en veroordeelt de eiser tot de proceskosten.
- 176 Henri du Chemin, eiser. Renier Servais en zijn vrouw Anne Kerschen, verweerders. Inv. nr. 972, f.634-685. 3 juli 1722. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Luxemburg, in uitvoering van een vonnis van 4 juni 1718. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen worden afgehouden van de verkoopsom.
- 177 De erfgenamen van Henry de Goblinus, kanunnik van Sint-Goedele te Brussel, en van barones van Harscamps de Marliere, eisers. Jean, graaf de Glimes, burggraaf van Geldenaken, heer van Hollebeke, als vader en voogd van zijn oudste zoon, na zijn dood hervat door advocaat Jacques de Milan, curator van de goederen van Jean de Glimes, verweerder. Inv. nr. 972, f.686-707. 24 juli 1722. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Hollebeke, in uitvoering van een vonnis van de Raad van Brabant van 14 maart 1691 en in verderzetting van een reeds eerder begonnen tenuitvoerlegging. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Jacques de Milan in zijn functie van curator tot de proceskosten.
- 178 Douairière-gravin van Bokhoven, na haar dood hervat door haar zoon Charles Van Immerseel, graaf van Bokhoven, eiser. Jean Alphonse de Gand, prins van Isenghien en Namen, na zijn dood hervat door zijn zoon Louis de Gand, prins van Isenghien, verweerder. Inv. nr 972, f.708-719. 14 augustus 1722. Eerste aanleg. Betwisting van het recht van de eiser op achterstallige renten uit het sterfhuis van wijlen Marguerite Isabelle de Merode, gravin van Isenghien. De Grote Raad van Mechelen verklaart dat de eiser geen recht heeft op de achterstallig renten en veroordeelt hem tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 179 Jean Guille, Pierre Abinet en Henri Leboutte, inwoners van Fanzel, appellanten. Antoine Werner Lejeune [Verner Le Joeune], schepen van het hooggerechtshof van Durbuy en erfelijk burgemeester van Fanzel, geïntimeerde. Inv. nr. 972, f.720-733. 12 november 1722. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van het recht van Lejeune om als erfelijk burgemeester van Fanzel een troep schapen af te zonderen van de gemeenschappelijke kudde. Lejeune meent dat hij als heer van Fanzel de lage justitie bezit, wat betwist wordt door de inwoners van Fanzel. Op 8 augustus 1721 verklaart de Raad van Luxemburg dat Lejeune niet verplicht kan worden om zijn troep schapen opnieuw bij de gemeenschappelijke kudde te voegen. De Raad van Luxemburg veroordeelt Guille, Abinet en Leboutte tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 180 Charles Augustin graaf van Grobbendonk, suppliant. Antoine Werner Lejeune [Weirner Lejeusne], schepen van het hooggerechtshof van Durbuy en erfelijk burgemeester van Fanzel, rescribent. Inv. nr. 972, f.734-741. 12 november 1722. Eerste aanleg - different. Betwisting van het verzoek tot evocatie van een rechtszaak, ingeleid door de graaf van Grobbendonk voor de Raad van Luxemburg, naar de Grote Raad. De Grote Raad wijst het verzoek tot evocatie af en veroordeelt de suppliant tot de proceskosten.
- 181 Jonkvrouw Isabella Clara Bosschaert, eiser. Jonkheer Hieronimus Vander Zaen, verweerder. Inv. nr. 972, f.742-757. 13 november 1722. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 22 juni 1718. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 182 Pieter de Hautpré, procureur bij de Grote Raad, eiser. Elisabeth Sas, weduwe van wijlen Jan Baptiste Geerts, verweerster. Inv. nr. 973, f.1-18. 14 augustus 1723. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Waasmunster, in uitvoering van een decreet van 6 augustus 1722. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 183 Guillaume Emmels, eiser. Theodore Kerschen, verweerder. Inv. nr. 973, f.19-26. 10 juli 1723. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Aarlen, in uitvoering van een arrest van 22 november 1721. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 184 N. Bosschaert, weduwe van Joannes Adrianus de Witte, heer van Levergem en Doorn, amman van de stad en het kwartier van Antwerpen, eiser. Jenneken de Coster, weduwe van wijlen Adriaan Rijckaert, Jacobus Elinck en zijn vrouw Jenneken Rijckaert, verweerders. Inv. nr. 973, f.27-46. 16 augustus 1723. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Vrasene, in uitvoering van een willige condemnatie voor de Grote Raad van 4 juli 1722. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 185 Clement Michot, koopman te Brugge, met hem gevoegd de deken en ambacht van de fustijnhal van Brugge, beiden gemachtigd door de magistraat van Brugge, geïntimeerden. De schepenen van de Keure van de Gent, tussenkomend voor de ontvanger en de boekhouder van het pontgeld te Gent, appellanten. Inv. nr. 973, f.47-72. 5 februari 1724. Beroep uit Vlaanderen. Heeft de stad Gent het recht om een belasting - in de vorm van pontgeld - te heffen op stukken bombazijn die door kooplieden van Brugge naar Gent worden gestuurd? Gent meent dat het hier niet om een productiebelasting gaat - wat verboden is bij het plakkaat van 1 april 1699 - maar om een consumptiebelasting. Op 5 mei [1721] verklaart de Raad van Vlaanderen dat de schepenen van de Keure van Gent niet het recht hebben om pontgeld te heffen op ingevoerde lakens uit Brugge. De Raad van Vlaanderen veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 186 Carolus Franciscus de Gardin, kanunnik van het kathedraalkapittel van Sint-Donaas te Brugge, geïntimeerde. Henricus Josephus [Van Susteren], bisschop van Brugge, Ludovicus baron de Dougnies, deken, en verscheidene kanunniken van het kathedraalkapittel van Sint-Donaas, appellanten. Inv. nr. 973, f.73-84. 22 maart 1724. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de huidige kanunniken van Sint-Donaas verplicht om het proces - oorspronkelijk tegen hen begonnen door de Gardin op 6 november 1706 - te hervatten en in de zaak te fourneren, ook al is een groot deel van de toenmalige leden van het kapittel overleden?. Op 3 december 1722 verklaart de Raad van Vlaanderen de peremptoire exceptie ingeroepen door de kanunniken van Sint- Donaas ongegrond. De Raad van Vlaanderen gelast de kanunniken om te antwoorden op de conclusies genomen door de Gardin in het proces ingeleid in 1706 en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verklaart dat de geïntimeerde niet het recht heeft om het vorige proces tegen het kapittel van Sint-Donaas te hervatten en veroordeelt de geïntimeerde tot proceskosten van beide instanties.
- 187 Louis Grand Henry, kanunnik van het bisdom Luik, geïntimeerde. Jean Gerardi, kanunnik van het bisdom Luik, appellant. Inv. nr. 973, f.85-130. 23 juni 1724. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Bertogne: zowel Henry als Gerardi beweren dat zij rechtmatig zijn aangesteld tot pastoor. Op 5 juli 1719 wijst de Raad van Luxemburg voorlopig en met betaling van een waarborg Louis Grand Henry aan als pastoor van Bertogne. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 188 Don Diego de Ruytter, eiser. Jonkheer Frans Locquet Van Hombeek, verweerder. Inv. nr. 973, f.131-150. 24 november 1724. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Leest, in uitvoering van een willige condemnatie voor de Raad van Brabant van 11 oktober 1720. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 189 Jan Frans Wiellaert, eiser. Conraard Constantin Vander Bruggen, verweerder. Inv. nr. 973, f.151-167. 27 oktober 1725. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid 'Ten Hautte' te Ingelmunster, in uitvoering van twee veroordelingen tot de proceskosten door de Raad van Vlaanderen van 11 september 1716 en 12 juni 1717. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 190 Anne Catherine Speix, weduwe van N. Thilman, en N. Barré, heer van Oekene, erfgenaam en vertegenwoordiger van Hélène Tissen, weduwe van Jacques Speix, eisers. André de Souret en zijn vrouw Marie Elisabeth Foulon, verweerders. Inv. nr. 973, f.168-178. 3 november 1725. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Etalle, in uitvoering van een arrest van 12 oktober 1722. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 192 Maria Catharina Schoofs, weduwe van advocaat Verdonck, eiser. Adrianus Bollaert, secretaris van de Geheime Raad, verweerder. Inv. nr. 973, f.211-238. 27 mei 1726. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Harelbeke, Meulebeke, Nieuwenhove en Tielt, in uitvoering van twee willige condemnaties van 10 juni 1722 en van 3 maart 1724, respectievelijk door de Raad van Brabant en door de Grote Raad. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 193 Bertrand de Bay, procureur bij de Grote Raad, eiser. Jonkheer Louis Frans de Bombelles, heer van Breux, verweerder. Inv. nr. 973, f.239-246. 8 juni 1726. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Jamoigne, in uitvoering van een akte van 7 maart 1723. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 194 De pointers, bestuurders en inwoners van de parochie Neerwaasten, geïntimeerden. De abt en religieuzen van de Sint-Bertijnsabdij te Sint-Omaars, tiendheffers te Neerwaasten, appellanten. Inv. nr. 973, f.247-268. 20 september 1726. Beroep uit Vlaanderen. Welk deel van de inkomsten moeten de abt en religieuzen van de Sint-Bertijnsabdij als tiendheffers te Neerwaasten afstaan voor het herstel van de kerk en welke van deze herstellingen moeten worden beschouwd als noodzakelijk en welke als 'luxe-uitgaven'? Voor deze laatste zijn de inwoners van Neerwaasten immers zelf verantwoordelijk. Op 10 juli 1724 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de abt en religieuzen van Sint-Bertijn verplicht zijn om de herstelling van de kerk van Neerwaasten te betalen, met uitzondering van de werken aan de torenspits die de inwoners van de parochie zelf moeten bekostigen. Ook zijn de tiendheffers verplicht om de liturgische gewaden te financieren die de bisschop van Ieper bij zijn bezoek aan Neerwaasten als noodzakelijk beschouwt. Indien de abt en de religieuzen weigeren hieraan te voldoen, dan krijgen de inwoners van de parochie van Neerwaasten het recht om hun kosten te verhalen op alle reeds in 1722 in beslag genomen goederen van de abdij gelegen binnen het ressort van de Raad van Vlaanderen, tenzij de tiendheffers verkiezen om twee jaren op zes hun inkomsten uit de tienden af te staan. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de tiendheffers tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 195 Hubert Collart en Jean Nemy, gevolmachtigden van de inwoners van de heerlijkheid Saint-Hubert, supplianten. De abt en religieuzen van de abdij van Saint-Hubert, rescribenten. Inv. nr. 973, f.269-280. 24 oktober 1726. Eerste aanleg - different. Zijn de abt en religieuzen van Saint-Hubert als belastingheffers in de heerlijkheid Saint-Hubert verplicht om de som van 3000 schilden te betalen waartoe de supplianten veroordeeld zijn in een eerder proces? De abt en religieuzen zijn in het oorspronkelijke proces tussengekomen en de supplianten menen dan ook dat zij verantwoordelijk zijn voor de betaling van de 3000 schilden, zeker gezien de belastingen die ze opleggen aan de inwoners van Saint-Hubert. De Grote Raad verklaart dat de rescribenten niet verplicht zijn om de 3000 schilden te betalen en veroordeelt de supplianten tot de proceskosten.
- 196 Marie Albertine, geboren gravin van Berlo, barones van Redinc[k]hoven, weduwe van wijlen baron Jean Erneste van Raville, eiser. Lothaire Frederic, baron van Raville, verweerder. Inv. nr. 973, f.281-339. 10 januari 1727. Eerste aanleg. Is de verweerder als erfgenaam van wijlen Jean Erneste van Raville en als nieuwe eigenaar van de heerlijkheid Dalenbroek verplicht om op te treden in de rechtszaak die baron d'Horion heeft aangespannen tegen wijlen Jean Erneste van Raville in verband met een vergoeding voor de aankoop van de heerlijkheid Dalenbroek? De eiser meent dat in een transactie met Lothaire Frederic van Raville is vastgelegd dat zij gevrijwaard is van alle juridische acties in verband met Dalenbroek. De Grote Raad verklaart dat de eiser verantwoordelijk is voor de rechtszaak in verband met Dalenbroek en beveelt dat zij de verweerder moet vrijwaren tegen de vorderingen van baron d'Horion. De Grote Raad veroordeelt haar tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 197 Joseph de la Bassarderie, deken en kanunnik van de kathedraal van Doornik, als voogd van Pierre Marie Ferdinand, graaf van Sparre, met hem gevoegd de procureur-generaal van de Grote Raad, impetrant (van open brieven van maintenue). Marguerite Cuvelier, weduwe van Antoine d'Ayasasa, als moeder en voogd van Ferdinand Henry d'Ayasasa, gedaagde. Inv. nr. 973, f.320-355. 10 februari 1727. Eerste aanleg. Betwisting van het benoemingsrecht voor een kanunniksprebende in de kathedraal van Doornik: zowel de eiser als de verweerder beweren dat zij rechtmatig zijn aangesteld. De Grote Raad verklaart dat de impetrant onterecht open brieven van maintenue heeft verzocht en bevestigt het recht van de gedaagde op de kanunniksprebende. De Grote Raad veroordeelt de impetrant tot een schadevergoeding en tot de proceskosten.
- 198 Louis Joseph de Coppin, heer van Beausaint, als echtgenoot van Marie Françoise Catherine de Cassal, dochter uit het eerste huwelijk van wijlen François Antoine de Cassal, geïntimeerde. Charles Oger de Cassal, aartsdiaken van Namen, als voogd van de minderjarige kinderen uit het tweede huwelijk van wijlen François Antoine de Cassal, appellant. Inv. nr. 973, f.356-363. 18 februari 1727. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van een bepaling in het testament van wijlen François Antoine de Cassal van 28 november 1713 die Marie Françoise de Cassal een legaat van 4000 schilden nalaat. Op 16 november 1725 verklaart de Raad van Luxemburg dat Charles Oger de Cassal verplicht is om het legaat van 4000 schilden te betalen, met de interest daarop sinds het overlijden van François Antoine de Cassal [1719]. De Raad van Luxemburg veroordeelt Charles Oger de Cassal tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 199 Joannes Baptiste Wolfs, pastoor, en de baljuw, burgemeester, schepenen en armenmeesters van Oosterzele, appellanten. Adriaan Schelin, pastoor, en de burgemeester, schepenen en armenmeesters van Balegem, Normaldus Clercq, pastoor, en de burgemeester, schepenen en armenmeesters van Scheldewindeke, geïntimeerden. Inv. nr. 973, f.364-395. 31 mei 1727. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de armenmeesters van Oosterzele, dan wel de armenmeesters van Balegem of van Scheldewindeke verantwoordelijk voor het onderhoud van de zwakzinnige wees Pieter d'Hoovaert? D'Hoovaert heeft weliswaar het grootste deel van zijn leven in Oosterzele gewoond, maar zijn vader is gestorven in Scheldewindeke en hijzelf is geboren in Balegem. Op 23 juni 1719 verklaart de Raad van Vlaanderen dat Oosterzele moet bijdragen tot het onderhoud van Pieter d'Hoovaert. De pastoor, baljuw, burgemeester, schepenen en armenmeesters van Oosterzele worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 200 De inwoners van Freux, geïntimeerden. De abt en de religieuzen van Saint-Hubert, appellanten. Inv. nr. 973, f.396-503. 14 augustus 1727. Beroep uit Luxemburg. Hebben de abt en religieuzen van Saint-Hubert het recht om bomen te kappen in het bos van Freux zonder toestemming van de inwoners van Freux? Hiermee samenhangend wordt de vraag behandeld wie eigenaar is van het bos: de inwoners van Freux of de abdij van Saint-Hubert?. De Raad van Luxemburg verklaart op 16 april 1712 dat de abdij van Saint-Hubert niet gerechtigd is om zonder toestemming bomen om te hakken in de gemene bossen van Freux en geeft de inwoners van Freux het recht om de som geld - geconsigneerd bij de Raad van Luxemburg na verkoop van de gekapte bomen - te lichten en deze te gebruiken ten voordele van hun gemeenschap; hiervan moeten ze binnen de maand bewijs leveren. Beide partijen worden verplicht zich te houden aan het algemene bosreglement van 1617. De abt en religieuzen van Saint-Hubert moeten - zoals bepaald in het reglement - in de toekomst de inwoners van Freux aangeven welke bomen ze nodig hebben voor het onderhoud van hun abdij. De abdij van Saint-Hubert krijgt bovendien het recht om - afhankelijk van de omstandigheden - 6 of 12 varkens in de bossen te zetten. Ten slotte veroordeelt de Raad van Luxemburg de abt en religieuzen van Saint-Hubert tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Luxemburg en verklaart dat de inwoners van Freux niet het recht hebben om de abdij van Saint-Hubert te verbieden bomen om te hakken. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 201 De burgemeester en schepenen van Koolskamp, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Paussche en Vijversche, appellanten. Inv. nr. 973, f.504-513. 24 december 1727. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Paussche en Vijversche - die een enclave vormt binnen Koolskamp en ook bijdraagt in de lasten - verplicht om de inkomsten die ze sinds 1694 verkregen hebben uit de verkoop en verpachting van land en bossen evenredig te delen met de burgemeester en schepenen van Koolskamp?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 18 januari 1719 dat de burgemeester en schepenen van Koolskamp recht hebben op de helft van de inkomsten uit verpachtingen en verkopen gedaan door de burgemeester en schepenen van Paussche en Vijversche vanaf 1694 tot 1717, als bijdrage in de kosten van Koolskamp. De Raad van Vlaanderen beveelt beide partijen om voor commissaris tot een afrekening te komen. De schepenbank van Paussche en Vijversche is verplicht om daartoe alle betrokken documenten acht dagen op voorhand te consigneren. Ten slotte veroordeelt de Raad van Vlaanderen de burgemeester en schepenen van Paussche en Vijversche tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de geïntimeerden geen recht hebben op de helft van de inkomsten van de verkochte en verpachte landen en bossen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 202 De pastoor en kerkmeesters van Sint-Pieter te Mechelen als beheerders van het Sint-Juliaansgasthuis, eisers. Joannes Bogaerts, secretaris van de Grote Raad, als borg en principaal van Ferdinandus Adriani, verweerder. Inv. nr. 973, f.514-531. 24 december 1727. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis in de Hanswijkstraat te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 13 augustus 1726. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop.
- 203 De burgemeester en schepenen van Brugge, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van Nieuwpoort, appellanten. Inv. nr. 973, f.532-593. 24 december 1727. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de burgemeester en schepenen van Brugge bevoegd als hoofdrechters voor de burgemeester en schepenen van Nieuwpoort? In concreto weigert de schepenbank van Nieuwpoort de stukken van het proces tussen Charles Albert Triest en Cornelis de Nayere over te maken aan de vierschaar van Brugge, hoewel Triest verzocht heeft om ten hoofde te gaan naar Brugge. Op 17 januari 1720 beveelt de Raad van Vlaanderen de schepenbank van Nieuwpoort om de stukken van het proces over te dragen aan de vierschaar van Brugge zodat deze een hoofdvonnis kan vellen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de burgemeester en schepenen van Nieuwpoort tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 204 De deken en onderdekens van de kamer van kunsten en ambachten van Doornik, tussenkomend voor de deken en het ambacht van de speldenmakers van Doornik, geïntimeerden. Joseph Le Comte en Philippe du Boucquet, garen- en bandverkopers te Doornik, met hen gevoegd de directeurs van de kamer van koophandel, appellanten. Inv. nr. 973, f.594-620. 24 december 1727. Derde instantie - beroep uit Vlaanderen (De provoost en gezworenen van Doornik; Raad van Vlaanderen). Betwisting van het verzoek tot renvooi naar de kamer van kunsten en ambachten van een proces aanhangig gemaakt voor de provoost en gezworenen van Doornik. De provoost en gezworenen van Doornik verwijzen op 5 december 1721 de zaak naar de kamer van kunsten en ambachten en veroordelen Joseph Le Comte c.s. tot de proceskosten. Op 3 oktober 1722 bevestigt de Raad van Vlaanderen het vonnis van de provoost en gezworenen van Doornik. De appellanten worden veroordeeld tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen maar vermeldt uitdrukkelijk dat de appellanten voor de kamer van kunsten en ambachten hun principale zaak mogen voorleggen. De Grote Raad veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 205 Louis Hauderoy, handelaar in gouden en zilveren biezen te Parijs, suppliant. Antoine Henry, graaf d'Oignies en Mastaing, in functie van voogd van zijn nicht gravin de Coupignies, gedaagde. Inv. nr. 973, f.621-624. 10 januari 1728. Eerste aanleg - different. Betwisting van een schuldvordering van 2138 pond en tien stuivers met interest ten laste van wijlen graaf de Coupignies. De Grote Raad verklaart de schuldvordering van Hauderoy ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten.
- 206 Henri Auguste de Vignacourt, graaf van La Roche, geïntimeerde. De magistraat van Namen, tussenkomend voor Jean Piret, sergeant van de 'Haute cour' van Namen, appellanten. Inv. nr. 973, f.625-634. 15 januari 1728. Beroep uit Namen. Is de magistraat van Namen verplicht om het origineel octrooi van 1699 met het register van landerijen en het filiatieregister van Namen te consigneren bij de griffie van de Raad van Namen als bewijsstukken in een proces voor de Raad van Namen?. De Raad van Namen beveelt op 14 maart 1726 de magistraat van Namen om het origineel octrooi van 18 februari 1699 en de andere gevraagde documenten gedurende twee weken te consigneren bij de griffie van de Raad van Namen en veroordeelt de magistraat tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Namen en verplicht de magistraat van Namen om - zoals aangeboden - de gevraagde documenten ter inzage bij de eigen griffie te leggen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de kosten van het debat in eerste instantie en tot de kosten van het appel.
- 207 De procureur-generaal van Doornik, zowel voor zichzelf als voor de provoost en gezworenen van Doornik, appellanten. Louis Frans Errembaut en zijn vrouw Marie Louise Delfosse, jonkheer Louis Theodore de Sourdeau, raadsheer pensionaris van Namen, Michel Joseph Lamoral de Mullet, heer van Royez, c.s., geïntimeerden. Inv. nr. 974, f.1-56. 8 februari 1729. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 208 Richard Le Comte, surintendant-generaal van de Bergen van Barmhartigheid van de Nederlanden, eiser. Alouisius du Mortier, gewezen surintendant van de Berg van Barmhartigheid te Brugge en zijn minderjarige kinderen als erfgenamen van hun moeder Anna du Mortier, verweerders. Inv. nr. 974, f.57-88. 10 april 1729. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen en renten te Brugge, in uitvoering van de arresten van 24 december 1725 en van 14 augustus 1726. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten. De eiser wordt veroordeeld om de proceskosten te betalen van het proces ingesteld door kanunnik de L'Epée, één van de tegenstanders van de gerechtelijke verkoop.
- 209 Joannes Bernardus de Villegas, proost van de collegiale kerk van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge en collator van het ambt van ontvanger van de dis van deze kerk, appellant. De dismeesters en kanunniken van het kapittel van de collegiale kerk van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge, geïntimeerden. Inv. nr. 974, f.89-108. 27 oktober 1729. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de bewoordingen van de eed die de nieuw aangestelde ontvanger van de dis van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge moet afleggen. De kanunniken en dismeesters willen dat de nieuwe ontvanger in zijn eed verklaart dat hij niet heeft betaald voor zijn ambt. Op 9 maart 1729 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de kanunniken en dismeesters hun aanbod moeten nakomen om de nieuw aangestelde ontvanger tot zijn ambt toe te laten op voorwaarde dat hij de eed aflegt zoals die in de plakkaten is voorzien, en dus mét de verklaring dat hij niet heeft betaald voor zijn ambt. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de Villegas tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 210 Ignatius Ramont uit Gent, appellant. Rochus Hamerlinck, koopman te Gent, geïntimeerde. Inv. nr. 974, f.109-112. 27 januari 1730. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting om een rente van 4 pond per jaar te betalen. Hamerlinck beweert dat hij geen erfgenaam is van de persoon die de rente oorspronkelijk heeft afgesloten en dat de overeenkomst, gesloten tussen inmiddels overleden verwanten van beide partijen, niet kan overgedragen worden op hun nakomelingen. De Raad van Vlaanderen verklaart op 13 februari 1728 dat Ramont geen recht heeft om de jaarlijkse rente te eisen van Hamerlinck en veroordeelt Ramont tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 211 François Ignatius de Saint Omer, heer van Wissche, Terdegem en Loberge, na zijn dood opgevolgd door François Louis de Beaufort, heer van Mondicourt en Charles Antoine de Beaufort, mede namens hun zus Isabelle Dorothée, appellanten. Albert Adriaan François Joseph du Chastel, graaf van Petrieu, geïntimeerde. Inv. nr. 974, f.113-182. 18 februari 1730. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 212 De abt van de abdij van Sint-Pieter te Gent en Charles Schockaert, ontvanger van deze abdij, geïntimeerden. Jan Baptiste de Smit [Smidt of Smet], advocaat bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Inv. nr. 974, f.183-231. 13 maart 1730. Beroep uit Vlaanderen. Welke rechtbank - de Raad van Vlaanderen of het opperleenhof van Sint-Pieter - is bevoegd om de reformatie van een vonnis van de schepenen van de heerlijkheid, roede en vierschaar van Sint-Pieter te behandelen? Terwijl in deze zaak wordt geprocedeerd, verzoekt de Smit in een gelijkaardige zaak tegen Charles Schockaert om reformatie tegen een vonnis van de schepenbank van Zwijnaarde bij de Raad van Vlaanderen. Dit leidt tot een debat in november 1727 waarin de abt van Sint-Pieter opnieuw oorlof van hove vraagt en verzoekt om beide zaken samen te oordelen. De Raad van Vlaanderen verwijst op 18 maart 1728 de reformatie tegen het vonnis van de schepenen van de heerlijkheid van Sint-Pieter naar het opperleenhof van Sint-Pieter en veroordeelt de Smit tot de proceskosten. In de kwestie van het debat van november 1727 verklaart de Raad van Vlaanderen het verzoek tot oorlof van hove gegrond; de Smit wordt veroordeeld tot de kosten van het debat. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 213 Jean de Suenne, burger van Namen, als vertegenwoordiger van Marie Jacob, geïntimeerde. De proost, deken en het kapittel van de kathedraal van Saint-Aubain te Namen, appellanten. Inv. nr. 974, f.232-267. 17 maart 1731. Beroep uit Namen. Betwisting van een rente die oorspronkelijk door Nicolas Philippe de Wespin moest betaald worden aan Marie Françoise Wauthier, van wie Marie Jacob de erfgename is. Aangezien de huizen die als onderpand voor deze rente dienen nu in handen zijn van het kathedraalkapittel van Saint-Aubain, is de vraag of de proost en deken verplicht zijn om de canons van de rente verder te betalen en dit vanaf het jaar 1725. Op 20 februari 1728 verklaart de Raad van Namen dat het kapittel verplicht is om de canons van de rente van 75 gulden te betalen voor de jaren 1725 tot en met 1727, op straffe van inbeslagname van het onderpand. Het kapittel wordt veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Namen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 214 De burgemeester en schepenen van het ambacht en de baronie van Maldegem, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de stad en het ambacht van Boekhoute, appellanten. Inv. nr. 974, f.268-283. 14 augustus 1731. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de burgemeester en schepenen van Maldegem en de burgemeester en schepenen van Boekhoute met betrekking tot het recht om kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Nicolaas Matthijs. De Raad van Vlaanderen wijst op 7 mei 1728 de kennis van de staat van goed toe aan de burgemeester en schepenen van Maldegem en veroordeelt de burgemeester en schepenen van Boekhoute tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten en veroordeelt de geïntimeerden tot een schadevergoeding en tot de proceskosten van beide instanties.
- 215 Abigael Nuyts, weduwe van Jan Frans de Raedt, heer van Kerkem, eiser. Jaspar de la Vallée, curator van het sterfhuis van Maria Fourmentrau, weduwe van Jan de Prets, verweerder. Inv. nr. 974, f.284-314. 12 mei 1731. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Bavikhove, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 31 juli 1726. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van curator tot de proceskosten.
- 216 De hoofdman, pointers en regeerders van de parochie Langemark en de baljuw, burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Cleve, geïntimeerden (en gedaagden). De prior en religieuzen van de abdij van Voormezele, de prior en de religieuzen van de abdij van Anchin en de kanunniken van Sint-Maarten en Terwaan in de kathedraal van Ieper, tiendheffers in de parochie Langemark, appellanten (en verzoekers van revisie). Inv. nr. 974, f.314-371. 19 juli 1729 - 26 november 1731. Beroep uit Vlaanderen - revisie. Zijn de abdij van Voormezele, de abdij van Anchin en de kanunniken van de kathedraal van Ieper als tiendheffers in de parochie Langemark verplicht om de schade aan de kerk van Langemark te herstellen?. Op 16 maart 1723 verplicht de Raad van Vlaanderen de tiendheffers tot het herstellen van de kerk en tot het betalen van een schadevergoeding. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de tiendheffers tot de proceskosten, maar compenseert de kosten van het debat ontstaan sinds het tussenvonnis van 15 mei 1721. De Grote Raad bevestigt op 16 juli 1729 het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten. Op 26 november 1731 wijst de Grote Raad de propositie van erreur af. De prior en religieuzen van de abdij van Voormezele worden veroordeeld tot de boete van frivole revisie en tot de proceskosten.
- 217 Gille, baron van Kerkem en zijn vrouw, samen met N. Huygens, eerste officiaal van de Raad van Brabant, aangesteld door de Raad van Brabant als voogd van de minderjarige kinderen van Joseph Helman, eisers. De graaf van Egmont, prins van Gavre, gedaagde. Inv. nr. 974, f.372-407. 4 maart 1732. Eerste aanleg. Geschil omtrent een lening van 650 louis d'or, verstrekt door wijlen Maarschalk Trincy, erflater van de eisers, aan wijlen Procope François, graaf van Egmont, oom van de gedaagde. De huidige graaf van Egmont beweert dat hij van de erfenis van Procope François enkel die goederen heeft aanvaard waarop een fideicommis rust. De Grote Raad verklaart dat de eisers de 650 louis d'or, vermeld in de schuldbekentenis van 21 maart 1706, niet mogen verhalen op de goederen vermeld in het testament van 30 mei 1680. Alvorens te beslissen over de status van schuldenaar van de gedaagde, beveelt de Grote Raad de eisers om in een aparte instantie de vrij beschikbare roerende of onroerende goederen te preciseren die de gedaagde geërfd zou hebben van Procope François en geeft de gedaagde de mogelijkheid om zich hiertegen te verweren. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de eisers tot twee derde van de proceskosten. Over het resterende derde wordt later beslist.
- 218 Marie Albert, weduwe van Antoine Belleville, eiser. Pierre en Jean Gardes en Martin en Dorothée Giltay, verweerders. Inv. nr. 974, f.408-419. 5 april 1732. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Marche-en-Famenne, in uitvoering van een vonnis van 19 juli 1729. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Jean Gardes en Dorothée Giltay tot de proceskosten.
- 219 Jonkheer Jean Baptiste de Boisleau, heer van Vien, kapitein in dienst van de keurvorst van Keulen, eiser. Isabelle Lucie de Villegas, weduwe van Louis Gallo Salamanca, heer van Montjardin, verweerster. Inv. nr. 974, f.420-439. 15 november 1732. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Montjardin, in uitvoering van vonnissen van de Raad van Luxemburg van 27 januari 1707 en 12 april 1720 en van een arrest van de Grote Raad van 15 januari 1724. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 220 De hoogbaljuw en hoofdschepenen van het Land van Waas, geïntimeerden. Guilliam Jan d'Hanens uit Vrasene, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Inv. nr. 974, f.440-461. 21 februari 1733. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces in reformatie tegen een vonnis van de leenmannen en de schepenen van de vierschaar van Vrasene. Guilliam Jan d'Hanens heeft zijn verzoek tot reformatie ingediend bij de Raad van Vlaanderen, maar de hoofdschepenen van het Land van Waas menen dat de zaak hen toekomt. Op 11 december 1731 verwijst de Raad van Vlaanderen het proces in reformatie naar de hoofdschepenbank van het Land van Waas. Guilliam Jan d'Hanens wordt veroordeeld tot de helft van de proceskosten; de resterende helft wordt gecompenseerd over beide partijen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 221 Abraham Isaaq, curator te Ieper, met hem gevoegd de voogd en schepenen van Ieper, appellanten. Paulus Leuridan c.s., schuldeisers van Jan Baptiste Baelde, geïntimeerden. Inv. nr. 974, f.462-505. 11 juli 1733. Derde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Voogd en schepenen van Ieper; Raad van Vlaanderen). Betwisting van het monopolie dat Abraham Isaaq in Ieper beweert te bezitten op de verkoop van goederen, achtergelaten door schuldenaars. Paulus Leuridan heeft zelf de goederen van de schuldenaar Jan Baptiste Baelde verkocht en de opbrengst daarvan onder de schuldeisers verdeeld, in plaats van dit over te laten aan Isaaq. Op 9 juni 1728 verklaren de voogd en schepenen van Ieper dat Isaaq het alleenrecht bezit op de verkoop van goederen, achtergelaten door schuldenaars in Ieper. Leuridan c.s. worden veroordeeld tot de proceskosten. De Raad van Vlaanderen hervormt op 1 april 1730 het vonnis van de voogd en schepenen van Ieper en verklaart dat Isaaq geen recht had om de verkoop van de goederen van Baelde op te eisen. Leuridan c.s. moeten wel - zoals ze zelf aangeboden hebben - Isaaq vrijwaren van een mogelijke klacht door een eventueel nog onbekende schuldeiser van Baelde die niet bij de verdeling van de goederen was betrokken. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de voogd en schepenen van Ieper tot een boete van 30 gulden en Isaaq tot de proceskosten van beide instanties. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 222 Jeanne Beyer, weduwe van Henri Henriquet, heer van Boulogne, in tweede huwelijk met graaf Joseph van Corswarem Looz, eiser. Nicolas Morisot, verweerder. Inv. nr. 974, f.506-515. 3 augustus 1733. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in de stad Luxemburg, in uitvoering van een vonnis van 28 november 1731. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 223 De kloosterzusters van het hospitaal 'Le Grond' te Luxemburg, eisers van decreet van rouwkoop. Alexise Warckx, weduwe van Henri du Chemin, verweerster. Inv. nr. 974, f.516-543. 4 augustus 1725 - 24 november 1733. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop, in uitvoering van een ordonnantie van 9 februari 1724, van een huis te Luxemburg. Het huis werd oorspronkelijk gekocht door wijlen Henry Duchemin in het kader van de gerechtelijke verkoop van de goederen van wijlen Renier Servais en zijn vrouw Anne Kerschen. Na het overlijden van haar echtgenoot kan de weduwe van Henry Duchemin de lasten die op het huis rusten ten voordele van de kloosterzusters niet meer dragen, waardoor het opnieuw als rouwkoop wordt verkocht. Op 4 augustus 1725 bevestigt de Grote Raad de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot het consigneren van het verschil tussen de oorspronkelijke koopsom en de rouwkoop, tot het vergoeden van de geleden schade en tot de proceskosten. Nadat een nieuwe koper is gevonden voor het huis van wijlen Renier Servais, dient de weduwe van Henry Duchemin een verzoek in om de verkoop te laten plaatsvinden onder dezelfde voorwaarden als toen haar echtgenoot het huis kocht en zoals gepreciseerd in de ordonnantie van 21 juli 1722. Op 24 november 1733 wijst de Grote Raad haar verzoek af en veroordeelt haar tot het vergoeden van de schade en tot de proceskosten.
- 224 Jonkheer Guilliam Joseph Vandermeere, heer van de baronie van Boutersem, eiser. Claude Albert Florent de Jauche de Mastaing, graaf van Kruishoutem en zijn vrouw Catharina du Carlier, verweerders. Inv. nr. 974, f.544-581. 23 januari 1734. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Kruishoutem en Ayshove, in uitvoering van een willige condemnatie van 4 juli 1731. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 225 Peter Angilis, Jan de Cuninck, Joannes Perneel, Pieter d'Heedene c.s., burgemeester en schepenen van het Land van het Brugse Vrije, tussenkomend voor de baljuw, burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Beveren en Onlede [bij Roeselare], appellanten. De abt van Sint-Maarten te Doornik, tussenkomend voor Jaspar Maas, koopman te Izegem en tiendpachter, geïntimeerde. Inv. nr. 974, f.582-589. 19 februari 1734. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de bevoegdheid van de Raad van Vlaanderen als appelrechter tegen vonnissen van de burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Beveren en Onlede. De schepenen van het Brugse Vrije menen immers dat zij bevoegd zijn als appelrechter. Op 7 september 1731 verklaart de Raad van Vlaanderen zichzelf bevoegd als appelrechter tegen de vonnissen van de schepenbank van Beveren en Onlede. De kosten van zowel het proces voor de schepenbank als voor de Raad van Vlaanderen worden gecompenseerd. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verwijst het proces in beroep naar de schepenbank van het Brugse Vrije. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 226 De burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije, tussenkomend voor de Weeskamer van het Brugse Vrije, geïntimeerden. De schepenen van Gedele van Gent, appellanten. Inv. nr. 974, f.590-612. 24 juli 1734. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije en de schepenen van Gedele van Gent met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Jacques d'Overloope. De Raad van Vlaanderen wijst op 16 november 1725 de kennis van de staat van goed toe aan de weeskamer van het Brugse Vrije en veroordeelt de schepenen van Gedele van Gent tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 227 Maximilien Emanuel, prins van Hoorn, suppliant. Catharine Françoise Dijedeghem, kanunnikes van Denain, rescribente. Inv. nr. 974, f.613-620. 23 oktober 1734. Eerste aanleg - different. Is de prins van Hoorn verplicht om het volledige bedrag van de rapportgelden te betalen of slechts die helft waartoe hij veroordeeld is? In een vorig proces voor de Grote Raad tussen beide partijen is de prins van Hoorn bij arrest van 14 augustus 1734 samen met zijn medeverweerder veroordeeld tot het terugbetalen van de rapportgelden die de rescribente had geconsigneerd voor de aanvang van het proces. De rescribente weigert om minder dan het volledige bedrag dat zij geconsigneerd heeft te aanvaarden van de suppliant en dreigt met een gedwongen tenuitvoerlegging. De Grote Raad verklaart dat de suppliant slechts verantwoordelijk is voor de helft van het bedrag waartoe hij samen met zijn medeverweerder veroordeeld is. De rescribente wordt veroordeeld tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de kosten van het different.
- 228 Martin, graaf van Degenfeld, eiser. Marie Diane, gravin van Zoeteren, verweerster. Inv. nr. 974, f.621-636. 17 april 1734. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de helft van de heerlijkheid Messancy en van vijf zesden van de heerlijkheid Bertrange, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 6 mei 1733. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en voordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 229 Martin, graaf van Degenfeld, eiser. Marie Diane, gravin van Zoeteren, verweerster. Inv. nr. 974, f.637-656. 17 april 1734. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de helft van de heerlijkheid Rollé en van een vierde van de heerlijkheid Chêne, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 6 mei 1733. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 230 De burgemeester en schepenen van Ursel, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van Oostwinkel, appellanten. Inv. nr. 974, f.657-678. 14 november 1735. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de burgemeester en schepenen van Ursel en de burgemeester en schepenen van Oostwinkel met betrekking tot het recht om kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van wijlen Anna Sandra, vrouw van Adriaan Van Nieuwerburgh. Op 25 september 1730 wijst de Raad van Vlaanderen de kennis van de staat van goed toe aan de burgemeester en schepenen van Ursel. De burgemeester en schepenen van Oostwinkel worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 231 De schepenen van de Keure van Gent, tussenkomend voor Peter Tuytscaver, koopman en meelmolenaar te Gent, appellanten. Ferdinand[us] Schelfhaut, kapelaan van de Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk te Gent, geïntimeerde. Inv. nr. 975, f.1- 12. 19 mei 1736. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de schepenen van de Keure van Gent. Op 14 oktober 1734 wijst de Raad van Vlaanderen het verzoekt tot renvooi af en veroordeelt de schepenen van de Keure en Peter Tuytscaver tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 232 De burgemeester en schepenen van de heerlijkheid van de Walsen, kerk en parochie van Beernem, tussenkomend voor Joannes Vande Wiele, griffier van de Walsen in Beernem en van de parochie Oedelem, appellanten. Carel Saelens, baljuw van het ambacht en de heerlijkheid Oostkamp, geïntimeerde. Inv. nr. 975, f.13-18. 19 mei 1736. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de schepenbank van de Walsen in Beernem. Op 16 juli 1735 wijst de Raad van Vlaanderen het verzoek tot renvooi af en veroordeelt de burgemeester en schepenen van de Walsen evenals Joannes vande Wiele tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verwijst het proces naar de schepenbank van de Walsen in Beernem en veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 233 Het ambacht van de schrijnwerkers te Namen, tussenkomend voor Nicolas Cabareau, lid van dat ambacht, geïntimeerden. Het ambacht van de timmerlieden, schaliedekkers en bruggenbouwers te Namen, appellanten. Inv. nr. 975, f.19-146. 23 juni 1736. Beroep uit Namen. Betwisting van het recht om trappen te maken in Namen. Het ambacht van de timmerlieden meent dat het volgens zijn charter beschikt over het monopolie op het maken van trappen. Op 17 maart 1730 verklaart de Raad van Namen de aanmaning door het ambacht van de timmerlieden aan Nicolas Cabareau om een boete te betalen voor het maken van een trap, ongegrond en veroordeelt het ambacht tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Namen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 234 Nicolas Morisot, eiser. De weduwe van Bernard Cleyn [Klein], verweerster. Inv. nr. 975, f.147-160. 17 oktober 1736. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van enkele onroerende goederen van wijlen Bernard Cleyn in de stad Luxemburg, in uitvoering van een arrest van 18 januari 1732. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 235 De hoofdman, pointers en zetters van Ichtegem in het Brugse Vrije, appellanten. De bisschop van Brugge, tiendheffer te Ichtegem, geïntimeerde. Inv. nr. 975, f.161-184. 1 februari 1737. Beroep uit Vlaanderen. Welk deel van de inkomsten uit de tienden moet de bisschop van Brugge als tiendheffer te Ichtegem afstaan voor het herstel van de kerk en de pastorie van Ichtegem?. Op 22 maart 1736 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de bisschop zijn aanbod van 10 januari 1736 moet nakomen en twee jaren op zes de inkomsten van de tienden moet afstaan voor de herstelling van de kerk, weliswaar met aftrek van alle kosten en lasten die op de tienden rusten. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de supplianten tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt de geïntimeerde om de kerk van Ichtegem behoorlijk te herstellen, tenzij hij verkiest om daarvoor twee jaren van zes van de inkomsten van de tienden af te staan. Hiervan mag hij echter noch van het geheel van de inkomsten van zes jaren noch van de inkomsten van twee jaren enige uitgaven reeds gedaan of nog te doen aan de pastorij aftrekken. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot het vergoeden van de geleden schade, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 236 Philippe Antoon Van Meldert, meier van Ronse, appellant. De burgemeester en schepenen van Ronse, geïntimeerden. Inv. nr. 975, f.185-206. 6 februari 1737. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de bevoegdheden van de meier van Ronse. Niet alleen wil hij maanheer zijn van de schepenbank, maar ook rechter zijn in alle zaken waarin hij geen partij is. Bovendien wil hij aanwezig zijn bij de ijking van de gewichten in Ronse en bij het schouwen van de wegen. De Raad van Vlaanderen verklaart op 16 mei 1732 dat de meier geen enkele bevoegdheid heeft als rechter. Wat betreft zijn aanwezigheid bij de ijking van de gewichten en de controle van de wegen, is er voor de schepenbank van Ronse naar eigen zeggen geen probleem. De Raad van Vlaanderen beveelt de schepenbank dan ook om zijn aanwezigheid daarbij toe te laten. Tot slot veroordeelt de Raad van Vlaanderen de meier tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 237 Christophre Martin, graaf van Degenfeld, eiser. Marie Diane, gravin van Zoeteren, na haar dood hervat door Craft Guillaume, graaf van Oettingen, haar erfgenaam en vertegenwoordiger, verweerder. Inv. nr. 975, f.207-216. 13 april 1737. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de helft van het huis 'Schomburg' en de helft van een tuin in Rollinger in de provincie Luxemburg, in uitvoering van een arrest van 6 mei 1733. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 238 De pater procurator van de kartuizerinnen van Brugge, gecommitteerd directeur van het "Sint-Trudo ledeken" [waterloop] tussenkomend voor Philippe Judocus Dauw, ontvanger van het "Sint Trudo ledeken", appellant. Pieter Manaut, Guilliam Allaert en Andries de Vlieghere, respectievelijk hoofdmannen en ontvanger van de heerlijkheid Gemeene Weiden in Assebroek, geïntimeerden. Inv. nr. 975, f.217-250. 11 mei 1737. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting van de hoofdmannen en ontvanger van de heerlijkheid Gemeene Weiden om watergeschoten te betalen aan de ontvanger van het Sint Trudo ledeken. Volgens de pater procurator van de kartuizerinnen van Brugge zijn ze verplicht om achterstallige watergeschoten te betalen sinds 1673. De hoofdmannen en de ontvanger van Gemeene Weiden daarentegen zijn van mening dat de zaak verjaard is. Op 18 december 1734 verklaart de Raad van Vlaanderen de conclusies van beide partijen ongegrond. De Raad van Vlaanderen veroordeelt Philippe Judocus Dauw als oorspronkelijke eiser tot twee derde van de proceskosten en compenseert het resterende derde. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 239 Catharine Vande Zande, kokkin in het huis van de baron van Gottignies, suppliante. De magistraat van Mechelen, tussenkomend voor Laurent Van der Meeren, jonkheer Henri Jean Baptiste Vanderlaen de Lassus, Augustin Vlemincx, Claude Joseph Sotteau en Charles Joseph Huens, respectievelijk burgemeester, schepenen, pensionaris en griffier van de stad Mechelen, gedaagden. Inv. nr. 975, f.251-264. 26 juli 1737. Eerste aanleg - different. Betwisting van de behandeling waaraan Catharine vande Zande is onderworpen door de burgemeester, schepenen, pensionaris en griffier van de stad Mechelen in een onderzoek naar de moord op een pasgeboren baby. Volgens Vande Zande is ze gedwongen tot een fysiek onderzoek door vroedvrouwen zonder enige voorgaande vorm van ondervraging, wat heeft geleid tot een aantasting van haar eerbaarheid. Daarom vraagt ze een schadevergoeding en een openbare verklaring van de gedaagden dat haar gedrag onberispelijk is en dat ze volledig onschuldig is aan de misdaad waarvan ze wordt beticht. De Grote Raad verklaart dat Catharine vande Zande geen reden heeft om zich te beklagen en veroordeelt haar tot de proceskosten, weliswaar met compensatie van de nog openstaande kosten van het tussenvonnis van 17 januari 1736. De Grote Raad verplicht de magistraat van Mechelen om haar kosteloos een kopie te bezorgen van het verslag van de vroedvrouwen.
- 240 Prins Alexandre van Chimay, suppliant. Jean Albert Van Everbroeck, advocaat bij de Grote Raad van Mechelen, curator van het sterfhuis van de graven Charles en Louis van Egmont, ter vervanging van secretaris de Broyer, bij hem gevoegd Procope Marie Pignatelli graaf van Egmont, prins van Gavre en van het Heilig Roomse Rijk, schuldeisers van het sterfhuis van de graven Charles en Louis van Egmont, rescribenten. Inv. nr. 975, f.265-272. 22 mei 1738. Eerste aanleg - different. Betwisting van de lichting van een som geld die Alexandre van Chimay, in uitvoering van de vonnissen van 24 december 1712 en 8 juni 1737, heeft geconsigneerd bij de Grote Raad van Mechelen. De rescribenten beweren immers dat ze de som niet zomaar kunnen lichten - en daarmee de suppliant ontslaan van zijn schuld - aangezien er ook nog andere schuldeisers met aanspraken zijn. De Grote Raad verklaart dat de partijen hun onderlinge overeenkomst moeten nakomen. De prins van Chimay heeft met name van alle andere schuldeisers een verklaring verkregen dat de rescribenten recht hebben op de som geld die zij willen lichten.
- 241 Henri Deville c.s., erfgenamen van Dieudonnée Lejeune, weduwe van Jacques Deville, eisers. Pierre Schaudheyd, verweerder. Inv. nr. 975, f.273-286. 28 juni 1738. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen te Durbuy in de parochies Borlon, Petit-Somme en Heyd, in uitvoering van een arrest van 8 augustus 1732. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 242 Jonkheer Guilliam Antoine Damerin, heer van Hoflande, zowel voor zichzelf als voor zijn mede-erfgenamen van kanunnik Petrus Franciscus Zannequin, overleden poorter van de stad Ieper, appellant. Michiel Pijpe Vraem, voogd van Joseph Louis en Marie Peternelle Zannequin, minderjarige wezen van jonkheer Louis Charles Zannequin en legatarissen van de roerende goederen van kanunnik Petrus Franciscus Zannequin, geïntimeerden. Inv. nr. 975, f.308-335 (kopie van f.287-307). 4 oktober 1738. Vierde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Weeskamer van Ieper; Schepenbank van Ieper; Raad van Vlaanderen). Betwisting van de testamentaire bepalingen omtrent de roerende goederen uit de erfenis van kanunnik Zannequin. Het testament bepaalt dat alle roerende goederen aan Joseph Louis en Marie Peternelle Zannequin toekomen. Damerin meent echter dat volgens de Ieperse costumen Zannequin slechts één derde van zijn roerende goederen kon nalaten aan zijn neef en nicht. Op 8 maart 1736 verklaart de weeskamer van Ieper dat het testament van kanunnik Zannequin geldig is en moet worden uitgevoerd. De weeskamer veroordeelt Damerin c.s. tot de proceskosten. De schepenbank van Ieper hervormt het vonnis op 18 mei [1736] en besluit dat slechts één derde van de roerende goederen uit de erfenis van kanunnik Zannequin aan Joseph Louis en Marie Peternelle toekomen. De schepenbank veroordeelt hun voogd tot de proceskosten van beide instanties. De Raad van Vlaanderen hervormt het vonnis van de schepenbank van Ieper op 13 november 1736 en bevestigt het vonnis van de weeskamer van Ieper. De schepenbank wordt veroordeeld tot een boete van 30 gulden en Damerin tot de kosten van het proces voor zowel de schepenbank van Ieper als voor de Raad van Vlaanderen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 243 De hoofdschepenen van het Land van Waas, tussenkomend voor Joannes du Verger en Jan Verstraeten, respectievelijk stadhouder en meier van Vrasene en Sint-Gillis-Waas, Laurijs Van Pijvelde, stadhouder van Kemzeke en Ferdinand Marchand, meier van Stekene, appellanten. Ignatius en Josine Van Goethem, Marie de Cock, weduwe van Anthony Van Goethem en Peter Janssens, geïntimeerden. Inv. nr. 975, f.336-372. 6 februari 1739. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van 3 verschillende rechtszaken, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de vierschaar van het Land van Waas. De Raad van Vlaanderen wijst op 5 oktober 1735 het verzoek tot renvooi af en verplicht de stadhouder en meier van Vrasene, de stadhouder van Kemzeke en de meier van Stekene om voor de Raad van Vlaanderen te antwoorden op de conclusies van de tegenpartij. De Raad van Vlaanderen veroordeelt hen evenals de hoofdschepenen van het Land van Waas tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verwijst de oorspronkelijke drie rechtszaken naar de vierschaar van het Land van Waas. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 244 Ignatius Van Goethem, licentiaat in de beide rechten, baljuw van Zalegem en Meerdonk, suppliant. De abten van Sint-Pieter en Boudelo en het kathedraalkapittel van Doornik, rescribenten. Inv. nr. 975, f.373-390. 24 december 1740. Eerste aanleg - different. Betwisting van de uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 18 november 1724. Volgens de suppliant is het arrest niet op hem van toepassing aangezien wijlen zijn broer Joannes Van Goethem het proces dat aanleiding heeft gegeven tot het arrest, zonder zijn medeweten of toestemming heeft gevoerd. De Grote Raad verklaart dat het arrest moet uitgevoerd worden en veroordeelt de suppliant tot de proceskosten.
- 245 Gerard de Witte, c.s., eisers. Joanna Theresia de Duysschere, weduwe van Daniël Van Haecken, verweerster. Inv. nr. 975, f.391-405. 11 februari 1741. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen in de stad Brugge, in uitvoering van een overeenkomst tussen beide partijen van 14 april 1739. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de kosten van haar verzet en tot de proceskosten.
- 246 Jaques Cornelis c.s., eisers. De weduwe en erfgenamen van Jaques Croquet, verweerders. Inv. nr. 975, f. 406-427. 20 mei 1741. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen te Kortrijk en omstreken, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 4 juni 1740. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 247 De deken en het kapittel van de collegiale kerk van Sint-Pieter in Rijsel, tiendheffers te Wervik, appellanten. Pierre Warhop, pastoor van Wervik, geïntimeerde. Inv. nr. 975, f.428-449. 29 januari 1742. Beroep uit Vlaanderen. Is het kapittel van Sint- Pieter in Rijsel als tiendheffer dan wel de pastoor van Wervik verantwoordelijk voor het betalen van een tweede onderpastoor?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 16 oktober 1740 dat de pastoor van Wervik - zoals hij zelf heeft voorgesteld - samen met de andere tiendheffers a rato van zijn tiende moet bijdragen tot het onderhoud van de tweede onderpastoor. Het kapittel van Sint-Pieter te Rijsel wordt veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de geïntimeerde verplicht is om in te staan voor de appellanten in het proces tegen de burgemeester, schepenen, pointers en inwoners van Wervik met betrekking tot het onderhoud van de onderpastoor, tenzij hij liever het aanbod aanvaardt om in ruil voor het afstaan van de inkomsten van zijn priesterambt 500 gulden per jaar te ontvangen of om zijn inkomsten te laten schatten. De Grote Raad veroordeelt de pastoor tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten van beide instanties.
- 248 Gerard Norbert de Robiano, in functie van griffier en ontvanger van de Grote Raad van Mechelen, eiser. Jacques Philippe Le Senne voor zijn vrouw Jeanne Thérèse Cuvelier en Jean François Fouret, verweerders. Inv. nr. 975, f.450-457. 8 mei 1742. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in Pipaix ter betaling van rapportgelden verschuldigd aan de Grote Raad, in uitvoering van een arrest van 15 april 1740. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 249 De burgemeester en schepenen van Tielt, tussenkomend voor Joanna Clara Van Santvoorde, weduwe van de heer Jacques de Caigny, overleden burgemeester en poorter van de stad Tielt, geïntimeerden. De weeskamer van de stad en kasselrij Kortrijk, appellant. Inv. nr. 975, f.458-491. 24 december 1742. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting van Joanna Clara Van Santvoorde om te betalen voor de registratie van de staat van goed van het sterfhuis van haar overleden echtgenoot aan de weeskamer van Tielt en aan de weeskamer van Kortrijk. De Raad van Vlaanderen verklaart op 9 juni 1734 dat de aanmaning door de weeskamer van Kortrijk tot betaling van de registratie van de staat van goed ongegrond is en veroordeelt de weeskamer tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 250 De abt van de Onze-Lieve-Vrouwabdij van Orval, eiser. Pierre Machuray, curator van de onbeheerde nalatenschap van wijlen Catharine Salomon, verweerder. Inv. nr. 975, f.492-507. 24 december 1743. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de onroerende goederen van wijlen Catharine Salomon te Neufchâteau, in uitvoering van de arresten van 17 oktober 1722, 27 oktober 1740, 28 november 1740 en 29 december 1740. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 251 Catherine en Elisabeth Thierry uit Orchimont, supplianten. Pierre Joseph Renson, smid uit Dinant, zowel voor zichzelf als voor zijn mede-erfgenamen, rescribent. Inv. nr. 975, f.508-517. 23 januari 1744. Eerste aanleg - different. Geschil omtrent de voorwaarden bij de liquidatie van een rente voor commissaris van de Grote Raad. De Grote Raad verklaart dat beide partijen voor commissaris moeten overgaan tot liquidatie van vijf achtsten van de rente op grond van de overdracht van 13 juli 1700 en overeenkomstig het voorstel van de supplianten. De Grote Raad veroordeelt de rescribent tot de proceskosten.
- 252 De proost, deken en het kapittel van Sint-Rombouts te Mechelen, tiendheffers in het kwartier van de stad Mechelen genaamd 'Pennepoel en Scheperswijde', impetranten van brieven van maintenue. Petrus Peeters, pastoor van het groot begijnhof en J.B. Baert, Anna Van Lier, Clara Christina Scheppers en Helena Maria Vanden Eeckaert, grootmeesteressen van het groot begijnhof van de stad Mechelen, gedaagden. Inv. nr. 975, f.518-553. 4 maart 1744. Eerste aanleg. Betwisting van het recht van de impetranten om tienden te heffen in het kwartier 'Pennepoel en Scheperswijde' te Mechelen. De partijen komen tot een onderlinge overeenkomst die wordt bekrachtigd door de Grote Raad.
- 253 Jonkheer Claude de Ceelles d'Awant, woonachtig te Vaulx lez Nouville, zowel voor zichzelf als voor de mede-pretendenten van de erfenis van Jeanne Marie d'Arimont, suppliant. De abdis van het klooster van Sint-Clara in Echternach, rescribente. Inv. nr. 975, f.554-559. 21 oktober 1745. Eerste aanleg - different. Kan het klooster van Sint-Clara als een dodehandsinstelling de onroerende goederen erven die Jeanne Marie d'Arimont - zowel via een gift tijdens haar leven als bij testament - aan de religieuzen heeft nagelaten?. De Grote Raad verklaart dat de bepalingen met betrekking tot de onroerende goederen in het testament van Jeanne Marie d'Arimont evenals de gift tijdens haar leven ongeldig zijn en beveelt de rescribente om ervan afstand te doen ten voordele van de suppliant. De Grote Raad veroordeelt de rescribente tot het terugbetalen van alle opbrengsten sinds het overlijden van Jeanne Marie d'Arimont en tot het betalen van de proceskosten.
- 254 Bernard Grosfils, handelaar te Verviers, eiser. Gaspar Remacly, pastoor van Salm, verweerder. Inv. nr. 975, f.560-567. 29 maart 1749. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Vielsalm, in uitvoering van een arrest van 14 augustus 1744. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 255 De deken, meesters, gezworenen en suppoosten van het vrije en geoctrooieerde bakkersambacht te Aalst, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van Aalst, appellanten. Inv. nr. 976, f. 1-13. 28 april 1750. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting tot consignatie van het origineel octrooi dat de heffing van de accijnzen op meel en brood bepaalt. Het bakkersambacht verzoekt deze consignatie in het kader van een rechtszaak die het voor de schepenbank van Aalst voert tegen Philips Siron, pachter van de broodaccijnzen. De schepenbank wil dit origineel octrooi gedurende een periode ter beschikking stellen van het bakkersambacht, maar dan wel enkel op kosten van deze laatste. De Raad van Vlaanderen verklaart op 29 januari 1749 het verzoek van het bakkersambacht gegrond en verplicht de burgemeester en schepenen van Aalst om onder eed en voor een periode van drie weken het origineel octrooi, evenals andere privileges die betrekking hebben op de accijnzen op brood, te consigneren. Ten slotte veroordeelt de Raad van Vlaanderen de burgemeester en schepenen van Aalst tot de kosten. De Grote Raad vernietigt het appel en spreekt recht met een nieuw vonnis. Hierin verklaart de Raad dat de appellanten de geïntimeerden inzicht moeten geven in het origineel octrooi en alle daaropvolgende bepalingen met betrekking tot de accijnzen op het brood. Eveneens zijn de appellanten verplicht om hun aanbod van 16 december 1747 na te komen om de griffie het octrooi te laten zoeken en het gedurende drie weken ter beschikking te stellen van het bakkersambacht op voorwaarde dat het de kosten draagt. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de geïntimeerden tot de kosten van het appel; de kosten van de eerste instantie worden gecompenseerd over beide partijen.
- 256 De erfgenamen van wijlen Jan Baptiste Van Maele, eisers. Paulus Josephus Le Roij, verweerder. Inv. nr. 976, f. 14-23. 24 december 1749. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Ter Elst te Melsele, in uitvoering van een vonnis van de Raad van Brabant van 31 oktober 1725. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 257 De burgemeesters en schepenen van Brugge, tussenkomend voor de weeskamer van Brugge, geïntimeerden. De schepenen van Gedele van Gent, appellanten. Inv. nr. 976, f. 24-31. 12 juni 1750. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de burgemeesters en schepenen van Brugge en de schepenen van Gedele van Gent over het recht om kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Marie Joanne Masson, geboren poorteres van Gent, weduwe van jonkheer Albert Joseph Wouters, geboren poorter van Brugge. De Raad van Vlaanderen verklaart op 13 februari 1740 dat de kennis van de staat van goed toekomt aan de weeskamer van Brugge en veroordeelt de schepenen van Gedele van Gent tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 258 De priores en hospitaalzusters van het Koninklijk Hospitaal te Menen, eisers. Charles Joseph Thomas, graaf van Clauwez, verweerder. Inv. nr. 976, f. 32-39. 14 augustus 1750. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van het leengoed genaamd Ten Bierman te Geluwe, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 10 maart 1744. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 259 Jonkheer Philippe Michel en Albertine Michel, weduwe van Andreas Tahon, bij leven raadsheer in de Raad van Vlaanderen, appellanten. Jonkheer Jan Baptiste Michel, broer van de appellanten en griffier in de Raad van Vlaanderen, na zijn overlijden in 1744 opgevolgd door zijn weduwe Anne Catherine de Kimpe, geïntimeerde. Inv. nr. 976, f. 40-75. 10 december 1750. Derde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Reformatie schepenen van Gedele in vierschaar van Gent; Raad van Vlaanderen). Betwisting van de geldigheid van een akte, opgesteld op 6 april 1732, tussen Jan Baptiste Michel en zijn in 1740 overleden broer Maximiliaan Ignace Michel, kanunnik van Sint Baafs. Deze akte stipuleert dat alle goederen van de kanunnik en van Jan Baptiste Michel gemeenschappelijk zijn en dat ze bij overlijden integraal overgaan naar de langstlevende. Op 17 oktober 1742 oordelen de schepenen van Gedele van Gent in een tussenvonnis dat beide partijen bepaalde artikels van hun geheime advertissementen aan elkaar moeten voorleggen en daarop antwoorden. Tegen dit vonnis gaan Philippe en Albertine Michel in reformatie bij de Raad van Vlaanderen waarbij met wederzijdse instemming van partijen wordt besloten dat de Raad van Vlaanderen de zaak ten gronde zal oordelen. Op 1 april 1743 verklaart de Raad van Vlaanderen de akte van 6 april 1732 geldig en veroordeelt Philippe en Albertine Michel tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart de akte ongeldig. De Grote Raad verplicht de geïntimeerde om de erfenis te delen met de appellanten, inclusief de winsten sinds de dood van kanunnik Michel. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de geïntimeerde tot het vergoeden van alle geleden schade, tot de boete van drie rekesten civiel en tot het betalen van de proceskosten van de drie instanties.
- 260 J.B. Van Schoor, burger en koopman te Brussel, zowel voor zichzelf als namens zijn moeder, eiser. Robert Happaert, raadsheer van de Grote Raad van Mechelen, verweerder. Inv. nr. 976, f.76-93. 22 december 1750. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in de kasselrij Veurne, in uitvoering van een vonnis van de Grote Raad van 16 november 1741. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 261 De baron van Gottignies, heer van Gestel, suppliant. De magistraat van de stad en de provincie Mechelen, rescribent. Inv. nr. 976, f.94-113. 24 december 1750. Eerste aanleg - different. Jurisdictiegeschil met betrekking tot de bevoegdheid van de magistraat van Mechelen om de burgemeester van Gestel aan te manen tot het betalen van oorlogslasten. De Grote Raad vernietigt de aanmaning van 28 februari 1747, verbiedt de rescribent om in de toekomst in Gestel nog dergelijke vorderingen uit te voeren en veroordeelt de magistraat tot de proceskosten.
- 262 Norbert Van Rijsschot, koopman te Gent, c.s., geïntimeerden. De oppervoogden van de stad en kasselrij Oudenaarde, appellanten. Inv. nr. 976, f. 114-209. 7 november 1753. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het issuerecht. Concreet wordt de vraag gesteld of Catharina de Smet, poorteres van Gent, door haar huwelijk met Jan Frans de Rombaut poorteres van Oudenaarde is geworden en of bijgevolg de erfgenamen, als poorters van Gent, verplicht zijn om de staat van goed van het sterfhuis over te leveren en issuerecht aan de stad Oudenaarde te betalen. Op 14 september 1743 verklaart de Raad van Vlaanderen dat Catharina De Smet door haar huwelijk met Jan Frans de Rombaut geen poorteres is geworden van de stad Oudenaarde en dat haar erfgenamen in Gent dan ook niet kunnen verplicht worden tot het betalen van het issuerecht. De Raad veroordeelt de oppervoogden van de stad en kasselrij van Oudenaarde tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verplicht de geïntimeerden om de staat van goed van het sterfhuis voor te leggen zodat de oppervoogden van Oudenaarde het issuerecht kunnen vaststellen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de boetes van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 263 De weesheren van Kortrijk en Jan François Hopsomer als tweede echtgenoot van Bernarde Sophie de Meulenaere, weduwe van meester Arnout [Jacobus Arnoldus] Van den Kerckhove, geïntimeerden. De schepenen van Gedele van Gent, appellanten. Inv. nr. 976, f.210-251. 22 maart 1755. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Jacobus Arnoldus Van den Kerckhove. De Raad van Vlaanderen wijst op 12 december 1750 de kennis van de staat van goed toe aan de weesheren van Kortrijk en veroordeelt de schepenen van Gedele van Gent tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 264 De burgemeester en schepenen van Kortrijk, appellanten. Meester Jan Remy de Bisschop, secretaris van de schepenen van Gedele van Gent, zowel voor zichzelf als voor de mede-erfgenamen van Susanna Maria de Smet, weduwe van Remi Albert du Laury, en Marie Louise van Overwaelen, weduwe van wijlen raadsheer van de Raad van Vlaanderen Cesar Elbo, allen erfgenamen van jonkheer Henry Joseph Moenyn, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f. 252-271. 12 april 1755. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het issuerecht. De Bisschop c.s. beweren dat zij geen issuerecht aan Kortrijk moeten betalen aangezien de overledenen poorters van Gent waren. Op 1 maart 1753 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de erfgenamen van Moenyn niet verplicht zijn om het issuerecht te betalen aan Kortrijk. De burgemeester en schepenen van Kortrijk worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, beveelt de geïntimeerden om elk a rato hun aandeel in de erfenis het issuerecht te betalen, inclusief opgelopen interesten, en om de staat van goed van het sterfhuis over te leveren aan de appellanten. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot het betalen van de proceskosten van beide instanties.
- 265 Mattheus de Mey en Joseph Capelle, issuemeesters van Hooglede, en Jan Baptiste Ghijselen, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Hagenbroek, appellanten. Inv. nr. 976, f. 272-311. 7 juni 1755. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Joanne Thérèse Mestdagh, overleden vrouw van Jan Baptiste Ghijselen. De Raad van Vlaanderen wijst op 29 juli 1743 de kennis van de staat van goed toe aan de issuemeesters van Hooglede en veroordeelt de burgemeester en schepenen van Hagenbroek tot de proceskosten, met inbegrip van die van het proces oorspronkelijk ingesteld door Jan Baptiste Ghijselen. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot een schadevergoeding en tot de proceskosten van beide instanties.
- 266 De burgemeesters, schepenen en inwoners van de heerlijkheden Weert, Nederweert en Wessem, supplianten. De deken en het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, tiendheffers te Weert, rescribenten. Inv. nr. 976, f. 312-333. 28 mei 1757. Eerste aanleg - different. Betwisting van de bijdrage die het kapittel van Maastricht, de kapelanen en reguliere kanunniken van Weert, Nederweert en Wessem evenals de prins van Chimay, heer van deze landen, als tiendheffers moeten leveren in de publieke lasten. De Grote Raad verklaart dat de tiendheffers niet verplicht zijn om bij te dragen tot de publieke lasten en veroordeelt de supplianten tot de proceskosten.
- 267 Maximiliaan Pieter Jacobus en Anne Marie de Jonckheere, weduwe van François Glorie, eisers. Pieter Bauters, deurwaarder van de Raad van Vlaanderen en Marie Angeline de Jonckheere, verweerders. Inv. nr. 976, f.334-351. 9 december 1758. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in het graafschap Rumbeke, in uitvoering van een ordonnantie van de Grote Raad van 23 juli 1757. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 268 De artes-faculteit van de universiteit van Leuven, tussenkomend voor Jean Pierre Smouts, meester in de artes en baccalaureus in de theologie aan de universiteit van Leuven, geïntimeerden (en appellanten a minima). De proostin, deken en het kapittel van Andenne, tussenkomend voor Gilles Malherbe, priester, appellanten. Inv. nr. 976, f.352-435. 29 maart 1760. Beroep uit Namen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het benoemingsrecht in de parochie Thines. De Raad van Namen bevestigt op 28 april 1757 de aanstelling van Jean Pierre Smouts als nieuwe pastoor in Thines en veroordeelt Gilles Malherbe en het kapittel van Andenne tot een schadevergoeding en tot de proceskosten. De procureur van het kapittel wordt veroordeeld tot een boete van 3 gulden voor het overtreden van de ordonnantie van 5 april 1699. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Namen, verklaart de vordering van Jean Pierre Smouts ongegrond, wijst hiermee het appel a minima af en veroordeelt Smouts tot de kosten van deze instantie. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de boete van rekest civiel en tot de kosten van het proces in beroep.
- 269 Jean Baptiste de Batty, priester, baccalaureus in de theologie aan de universiteit van Leuven, impetrant van brieven van maintenue. Jean Baptiste Hellin, priester van het bisdom Kamerijk, verweerder. Inv. nr. 976, f. 436-441. 21 april 1762. Eerste aanleg. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het benoemingsrecht in de parochie Maulde, waarbij zowel eiser als verweerder beweren dat zij aangesteld zijn tot pastoor. De Grote Raad verklaart de vordering van de eiser gegrond en besluit dat hij zijn functie als pastoor in Maulde verder mag opnemen. De verweerder wordt veroordeeld tot het vergoeden van de geleden schade, tot de boetes van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 270 Carel Van Deventer, als vader van zijn minderjarige zoon Jan Ferdinand Van Deventer, geïntimeerde. François de Vooght, burgemeester van Brugge, appellant. Inv. nr. 976, f.442-447. 29 mei 1762. Beroep uit Vlaanderen. Kan een officier die ex officio handelt aansprakelijk worden gesteld voor de kosten van het proces? Concreet had Isabelle Claesman Jan Ferdinand Van Deventer beschuldigd van diefstal. Vervolgens had François de Vooght ex officio als aanklager een proces ingeleid bij de schepenbank van Brugge, die Van Deventer had vrijgesproken en Claesman veroordeeld tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten. Daarop was de kersverse echtgenoot van Claesman - Charles d'Hondt - tegen deze uitspraak in reformatie gegaan bij de Raad van Vlaanderen omdat hij meende dat Claesman slechts verklikster was en geen eiser en dus niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor de kosten. Van Deventer wil nu echter dat de burgemeester zich garant stelt voor het vergoeden van de proceskosten van de zaak in reformatie. Op 30 juli 1761 veroordeelt de Raad van Vlaanderen de burgemeester van Brugge om de zoon van de verweerder te vergoeden voor de proceskosten van de zaak in reformatie en voor de kosten van de huidige zaak. Ook moet de Vooght zonder uitstel het proces in reformatie voor de Raad van Vlaanderen verderzetten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verklaart het verzoek van de geïntimeerde ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten van beide instanties.
- 271 De burgemeesters en schepenen van Brugge, appellanten. De burgemeester en schepenen van Gistel, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f.448-463. 10 maart 1763. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de schepenbank van Brugge en de schepenbank van Gistel met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van Victoria Van Hoorne, overleden vrouw van Joannes Cappelle. Op 24 april 1762 wijst de Raad van Vlaanderen de kennis van de staat van goed toe aan de burgemeester en schepenen van Gistel en veroordeelt de burgemeesters en schepenen van Brugge tot het vergoeden van de schade geleden door zowel Joannes Cappelle als door de burgemeester en schepenen van Gistel en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten en veroordeelt de geïntimeerden tot het vergoeden van de schade geleden door de appellanten en tot de proceskosten van beide instanties. De Grote Raad doet echter geen uitspraak over het decreet van 24 september 1692 [handelend over de voorwaarden voor het poorterschap], maar staat de geïntimeerden toe om, indien zij menen dat zij daarbij nog belang hebben, zich tot de overheid te richten.
- 272 Jean Baptiste Klein, priester in het bisdom Luik en meester in de artes van de universiteit van Leuven, geïntimeerde. Jean New, priester in het bisdom Trier, appellant. Inv. nr. 976, f. 464-475. 21 januari 1764. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Manderen, waarbij zowel eiser als verweerder beweren dat zij zijn aangesteld tot pastoor. Op 29 juli 1761 verklaart de Raad van Luxemburg dat Klein rechtmatig is aangesteld tot pastoor in Manderen en veroordeelt Jean New tot het vergoeden van de geleden schade en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 273 Jean Etienne Li[e]ffring, klerk van het bisdom Trier, magister in de artes van de universiteit van Leuven, geïntimeerde. Guillaume Braun, priester in het bisdom Trier, appellant. Inv. nr. 976, f. 476-497. 5 oktober 1767. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Flaxweiler, waarbij zowel eiser als verweerder beweren dat zij zijn aangesteld tot pastoor. Op 1 juni 1761 verklaart de Raad van Luxemburg dat Lieffring rechtmatig is aangesteld tot pastoor in Flaxweiler. De Raad oordeelt dat Guillaume Braun de tienden die hij als waarnemend pastoor tijdens het proces heeft gekregen voor het dorp Mensdorff, moet afstaan aan Lieffring of daarvan behoorlijk rekenschap moet geven. De Raad van Luxemburg heft de inbeslagname van de opbrengsten van Flaweiler, uitgevoerd voor het begin van het proces, op en veroordeelt Braun tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 274 Jan du Bois, herbergier te Kortrijk-Buiten, en Gillis Minnaert en Lambert Rogiers, herbergiers te Kuurne, hervat door hun respectieve erfgenamen Petrus, Joannes Josephus en Marie Thérèse du Bois en Philippe Rogiers, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk, tussenkomend voor de ontvanger van de stad Kortrijk Pieter Eyckman, appellanten. Inv. nr. 976, f.498-515. 24 december 1767. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de herbergiers van Kortrijk Buiten en Kuurne verplicht om de accijnzen op wijn en bier te betalen aan de stad of aan de kasselrij Kortrijk?. Op 7 maart 1766 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk en de hoogpointers en schepenen van de kasselrij Kortrijk onderling in een rechtszaak moeten uitmaken wie het recht heeft om de accijnzen te heffen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de burgemeester en schepenen van Kortrijk tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de geïntimeerden tot het betalen van de accijnzen aan de ontvanger van de stad Kortrijk, tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten van beide instanties. De Grote Raad geeft de geïntimeerden het recht om in de zaak van de accijnzen van de kasselrij Kortrijk verder te procederen, zoals het hen goeddunkt.
- 275 De burgemeester en schepenen van Dendermonde, tussenkomend voor procureur Ignatius Van Vergelo c.s. en alle poorters van Dendermonde, appellanten. Jan Baptiste de Smet, als echtgenoot van Josephine Tuypens uit Ninove, Pieter Antoon Roman als echtgenoot van Anne Marie Tuypens en Joseph François de Turck, beiden uit Schorisse in het Land van Aalst, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f.516-523. 7 januari 1768. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de schepenbank van Dendermonde. De Raad van Vlaanderen verklaart op 24 januari 1767 het verzoek tot renvooi ongegrond en veroordeelt de burgemeester en schepenen van Dendermonde evenals Ignatius Van Vergelo c.s. tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verwijst de oorspronkelijke rechtszaak naar de schepenbank van Dendermonde en veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 276 Eugenius Hamilton en Franciscus Jacobus Florisone als voogd van Marie Theresia Staessen, erfgenamen van Pieter Franciscus Staessen, supplianten. Broeder Judocus Stevens, cellebroeder te Brugge, Antonius en Ludovicus Verhulst en Jacobus Henricus Suvée, schuldeisers van Joanne Verhulst, weduwe van Leonardus Barthel, zowel voor zichzelf als voor de andere schuldeisers, met hen gevoegd de burgemeester en schepenen van Brugge, rescribenten. Inv. nr. 976, f.514-537. 26 maart 1768. Eerste aanleg - different. Betwisting tussen de verschillende schuldeisers over de preferentie die zij genieten op de in beslag genomen goederen van Johanna Verhulst, weduwe van Leonardus Barthel, poorteres te Brugge. De supplianten menen dat zij als eerste recht hebben op de goederen om terugbetaling te verkrijgen aangezien zij een arrest hebben van de Grote Raad, die hoger staat in de hiërarchie dan de magistraat van Brugge. Tijdens het proces wordt al een aantal goederen openbaar verkocht om aan hun schuldvordering te voldoen. De Grote Raad verklaart dat de supplianten geen voorkeur hebben en verwijst hen met hun verzoek naar de schepenbank van Brugge om daar hun zaak te vervolgen. De Grote Raad veroordeelt hen tot het betalen van de schade geleden door de openbare verkoop en tot de proceskosten.
- 277 Ferdinand de Coninck, koopman te Gent, geïntimeerde. Judocus Bombeke, meester timmerman te Gent, appellant. Inv. nr. 976, f.538-543. 7 april 1770. Vierde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Schepenen van de Keure van Gent in kamer; Schepenen van de Keure van Gent in vierschaar; Raad van Vlaanderen). Betwisting van een bevel tot ontruiming van een huis in de Drapstraat te Gent. Op 1 juli 1766 verklaren de schepenen van de Keure in kamer dat Ferdinand de Coninck geen recht heeft om zijn huurder Bombeke uit het huis te zetten; de Coninck wordt veroordeeld tot de proceskosten. De schepenen van de Keure in vierschaar bevestigen op 10 november 1766 het vonnis van de schepenen van de Keure in kamer en veroordelen de Coninck tot de proceskosten. Op 10 juni 1760 hervormt de Raad van Vlaanderen het vonnis van de schepenen van de Keure. Judocus Bombeke wordt veroordeeld tot een schadevergoeding en tot de proceskosten van de drie instanties. De schepenen van de Keure van Gent worden veroordeeld tot een boete van 30 gulden. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 278 De burgemeester en schepenen van het ambacht en de baronie van Maldegem, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de stad, keure en vrijheid van Eeklo, appellanten. Inv. nr. 976, f.544-563. 10 november 1768. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Jan François de Brabander. Op 20 december 1765 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de kennis van de staat van goed toekomt aan de burgemeester en schepenen van Maldegem; de burgemeester en schepenen van Eeklo worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties, inclusief deze van het oorspronkelijke proces ingesteld door Cornelis Van Killeghem en François Mijs.
- 279 Joannes Baptiste Vander Beken, licentiaat in de theologie van de universiteit van Leuven, appellant. Nicolaas Delbeke, geïntimeerde. Inv. nr. 976, f.564-587. 1 oktober 1771. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Bellegem, waarbij zowel de eiser als de verweerder beweren dat zij zijn aangesteld tot pastoor. De Raad van Vlaanderen verklaart op 17 november 1770 dat Joannes Baptiste binnen de drie weken moet antwoorden op de 'points d'office' van 14 september 1770 en voordeelt hem tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de appellant rechtmatig is aangesteld als pastoor in Bellegem. De geïntimeerde wordt veroordeeld om de appellant ofwel via een minnelijke schikking ofwel voor commissaris de opbrengsten en het inkomen van de parochie te bezorgen evenals eventuele schade te vergoeden. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 280 Jan Baptiste baron van Heems, onderbaljuw van de stad Gent, appellant. De deken en eed van de practizijnen van de Raad van Vlaanderen, tussenkomend voor François Joseph Aernout, procureur en suppoost van de Raad van Vlaanderen, originele betrokkene, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f.588-594. 8 februari 1772. Beroep uit Vlaanderen. Is de onderbaljuw van Gent bevoegd om François Joseph Aernout voor de Raad van Vlaanderen te dagen in verband met een ordonnantie van de stad Gent van 21 augustus 1764? Binnen dit proces ontstaat een debat omtrent de vraag of de deken en eed van de practisijnen van de Raad van Vlaanderen mogen tussenkomen voor François Joseph Aernout. Op 22 september 1770 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de onderbaljuw van Gent niet bevoegd is in deze zaak waarmee ook de kwestie van het debat gevonnist is. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de onderbaljuw tot de proceskosten evenals tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt François Joseph Aernout om zelf het proces tegen de onderbaljuw te voeren, niet voor de Raad van Vlaanderen maar voor de Grote Raad. De Grote Raad veroordeelt de eed en de deken van de practisijnen tot de kosten van het debat, tot de kosten van het rapport opgesteld in de Raad van Vlaanderen en tot de kosten van het proces voor de Raad van Vlaanderen.
Vaste URL: https://search.arch.be/ead/BE-A0510_000509_006873_DUT
Bookmark url: https://search.arch.be/ead/BE-A0510_000509_006873_DUT