Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1693-1772
- 41 De proost van de abdij van Sint-Pieter te Gent, geïntimeerde. De schepenen van de Keure van Gent, zowel voor zichzelf als tussenkomend voor Guilliam Deurmael, commies van de 20ste penning te Gent, appellanten. Inv. nr. 969, f. 563-570. 27 augustus 1695. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de proost van de abdij van Sint-Pieter en de schepenen van de Keure van Gent over een personele actie ingesteld tegen een inwoner van de heerlijkheid van Sint-Pieter. Op 11 juni 1693 verklaart de Raad van Vlaanderen dat Guilliam Deurmael het proces tegen Jan de Reu, inwoner van de heerlijkheid Sint-Pieter, niet had mogen instellen voor de schepenen van de Keure van Gent. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de schepenen van de Keure tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 42 Antoon Vander Piet, president van de Raad van Vlaanderen, jonkheer Cornelis Sandelin, Bernard Van Overwaele, griffier bij de Raad van Vlaanderen, Geert Ranst en Philippe Antoine Papejans, advocaten bij de Raad van Vlaanderen, c.s., allen erfgenamen van Barbara Damman, geïntimeerden. De pastoor en de kerk- en armenmeesters van de Sint-Michielskerk te Gent, appellanten. Inv. nr. 969, f. 571-582. 24 december 1695. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil over het recht om te bepalen welke arme vrouw in de parochie van Sint-Michiels recht heeft op de jaarlijkse rente van 50 gulden, voorzien in het testament van Barbara Damman. Op 5 januari 1694 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de aanstelling door de kerk- en armenmeesters van de Sint-Michielskerk ongeldig is en dat niet alleen in dit geval maar ook in de toekomst het recht tot het bepalen van de begunstigde van de rente volledig toekomt aan de erfgenamen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de pastoor en de kerk- en armenmeesters van Sint-Michiels tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 43 Marie Magdaleine de Pouillon, weduwe van Jan Remy, geïntimeerde (en appellante a minima). De burgemeester en schepenen van Nieuwerkerken, appellanten. Jan Cousart, c.s., inwoners van Nieuwerkerken, appellanten. Inv. nr. 970, f. 1-16. 11 februari 1696. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 44 De procureur-generaal van de Grote Raad, eiser. Christophre Chauffmans, maître d'hôtel van de hertog van Bisaccia, gedaagde. Inv. nr. 970, f.17-19. 24 maart 1696. Eerste aanleg. Uitvoeren van exploten via openbare omroeping na herhaaldelijk verstek van de gedaagde. De Grote Raad staat toe dat de procureur-generaal de exploten uitvoert ondanks het verstek van de gedaagde.
- 45 Het kapittel van de kathedraal van Sint-Rombout te Mechelen, eisers. Marie Constance Wils, weduwe van Jan Baptiste Cleymans, verweerder. Inv. nr. 970, f.20-28. 9 juni 1696. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een ordonnantie van 18 april 1695. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen afgetrokken worden van de geconsigneerde verkoopsom.
- 46 Frederic Huaert en Marie Vander Elst, inwoners van Lembeek, supplianten. De prins van Steenhuize, baron van Lembeek, tussenkomend voor Jacques Philippe Fontaine, baljuw van Lembeek, rescribenten. Inv. nr. 970, f.29-38. 19 mei 1696. Eerste aanleg - different. Betwisting betreffende de taal waarin een getuigenverhoor moet verlopen in een criminele zaak. De supplianten wensen dat hun getuigen à decharge worden verhoord in de taal die zij het beste verstaan, i.e. het Nederlands. Dit wordt geweigerd door de baljuw en prins van Steenhuize die willen dat de rechtspraak in Lembeek exclusief in het Frans verloopt. Bovendien willen de supplianten niet dat de baljuw bij de getuigenverhoren aanwezig is, omdat ze vrezen voor intimidatie van de getuigen. De Grote Raad verklaart dat de burgemeester, schepenen en griffier van Lembeek moeten overgaan tot het horen van de getuigen volgens het intendit door de supplianten opgesteld en in de taal die de getuigen het beste spreken. De baljuw mag wel de eedafname van de getuigen bijwonen, maar niet bij de verhoren zelf aanwezig zijn. De Grote Raad veroordeelt de rescribenten tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 47 Jacobus de Maere, erfgenaam van Pieter Andries, appellant. Pieter de Burghgraeve, geïntimeerde. Inv. nr. 970, f. 39-56. 14 juli 1691 - 5 september 1696. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 48 Pieter d'Hooghe, Adriaan Van Duijse, Gillis Baert, Pieter Van Goethem en Pieter Neijs, respectievelijk schepenen en griffier van de vierschaar van Vrasene en van Sint-Gillis-Waas, geïntimeerden. Inv. nr. 970, f. 57-82. 11 januari 1698. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil waarbij de schepenen en griffier van de vierschaar van Vrasene en Sint-Gillis-Waas beweren dat een zaak, waarin zij worden beticht van het afleggen van een valse getuigenis, voor de Raad van Vlaanderen moet worden gebracht en niet voor de leenmannen van het Land van Waas. De Raad van Vlaanderen verklaart op 17 november 1696 de persoonlijke dagvaarding van de schepenen en griffier van de vierschaar door de leenmannen van het Land van Waas ongeldig en veroordeelt de hoogbaljuw en leenmannen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 49 François Jean Desiré, prins van Nassau, ridder van de orde van het Gulden Vlies, gouverneur en kapitein-generaal van het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen, en Philippe François de Varick, burggraaf van Brussel en kanselier van het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen, supplianten (en gedaagden). Inv. nr. 970, f. 83-122. 12 mei 1696 - 24 april 1697. Eerste aanleg - revisie. Betwisting van de jaarlijkse dotaties van de gouverneur en de kanselier van Gelre. 12 mei 1696. De Grote Raad veroordeelt de rescribenten om aan de supplianten de drie jaren achterstallige bijdrage van 3000 gulden en 200 patacons te betalen en om deze dotatie elk jaar te blijven betalen zolang het reglement van 20 december 1680 van kracht is. De rescribenten worden veroordeeld tot de proceskosten. 24 april 1697. De Grote Raad bevestigt het vonnis uit eerste aanleg en veroordeelt de verzoekers van revisie tot de boete van frivole revisie en tot de proceskosten.
- 50 De schepenen van Lokeren, tussenkomend voor hun inwoners die schade hebben opgelopen door het foeragerende leger van de graaf van Hoorn, appellanten. De hoogbaljuw en hoofdschepenen van het Land van Waas, geïntimeerden. Inv. nr. 970, f. 123-130. 30 april 1697. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting van de hoogbaljuw en hoofdschepen van het Land van Waas om de inwoners van Lokeren te vergoeden voor de schade - geschat op 1689 gulden 13 stuivers en 15 groten - veroorzaakt door het leger van de graaf van Hoorn. De Raad van Vlaanderen verklaart op 19 januari 1694 het verzoek tot schadevergoeding van de schepenen van Lokeren ongegrond en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt de geïntimeerden om voor commissaris van de Grote Raad de gevraagde vergoeding te vereffenen, met interesten sinds het begin van de zaak [1693]. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 51 Adriaan de la Marche, pastoor van de parochie Wetteren, appellant. De burgemeester en schepenen van Wetteren, tussenkomend voor Gillis de Kerpel, ontvanger, en Pauwels Vanden Driessche, baljuw van Wetteren, geïntimeerden. Inv. nr. 970, f.131-146. 25 mei 1697. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de plicht van de pastoor van Wetteren om bij te dragen in de lasten van de parochie met zijn pastorale tienden. De Raad van Vlaanderen verklaart op 31 januari 1693 het verzoek van de pastoor van Wetteren om ontslagen te worden van bijdrage in de lasten van Wetteren ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart de sommatie tot betaling door de geïntimeerden ongegrond. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten van beide instanties.
- 52 Joris Van Aerde, cipier van de gevangenis van de Raad van Vlaanderen te Gent, geïntimeerde (en appellant a minima). De vier leden en clerus van Vlaanderen, tussenkomend voor deurwaarder Vander Vichten van de Grote en de Geheime Raad, appellanten. Inv. nr. 970, f.147-154. 13 juli 1697. Beroep uit Vlaanderen. Zijn deurwaarders verplicht om iemand die binnen een straal van vijf kilometer rond Gent woont en gevangen genomen wordt, naar de gevangenis van de Raad van Vlaanderen te brengen?. Op 19 september 1687 verklaart de Raad van Vlaanderen dat, in overeenstemming met het plakkaat van 12 december 1552 en met de artikelen 144 en 163 van de ordonnantie van de Raad van Vlaanderen van 1624, deurwaarder Vander Vichten de gevangene Lieven Van Temsche had moeten overbrengen naar de gevangenis van de Raad. De Raad van Vlaanderen beveelt alle deurwaarders in de toekomst hieraan te voldoen en veroordeelt de vier leden en clerus van Vlaanderen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart de eis van de geïntimeerde om deze gevangene - en in het algemeen al wie binnen een straal van vijf kilometer rond Gent woont en gevangen genomen wordt - naar de gevangenis van de Raad van Vlaanderen te brengen ongegrond. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 53 Philippe Goeman als ontvanger van de armengoederen van Pamel en Oudenaarde, eiser. Jonkheer Charles Joseph Van Ursel, verweerder. Inv. nr. 970, f. 155-166. 17 oktober 1698. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Diesvelt en van zes bunders land te Otegem, in uitvoering van een akkoord en transactie van 4 december 1686. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen worden afgehouden van de verkoopsom. De Grote Raad veroordeelt de opposanten Pieter en Richard de Cocq tot de kosten van hun verzet.
- 54 Philippe Snijers en Jan Van Brussel, als voogd van de kinderen van Anna Theresia Snijers, reformanten. Guilliam Vanden Broeck, na zijn dood hervat door zijn weduwe Barbara Pichaerts, geïntimeerde. Inv. nr. 970, f.167-180. 27 november 1697. Reformatie magistraat van Mechelen. Betwisting van het recht op de interesten volgens de 20ste penning op een rente van 1049 gulden en 19 stuivers op het huis en de brouwerij 'De Swaene' te Mechelen. De schepenbank van Mechelen verklaart op 15 februari 1696 het verzoek van Philippe Snijers en Jan Van Brussel om twee derde van de interesten op de rente voor de periode tussen 23 november 1691 en 23 november 1693 te verkrijgen ongegrond en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis en veroordeelt de geïntimeerde tot het betalen van de interest op de rente van 1049 gulden en 19 stuivers zoals vermeld in de akte van 24 juli 1679. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 55 Martine Boels, weduwe van jonkheer Cornelis Terlinden, eiser. Jan Vanden Berghe te Steenhuize, verweerder. Inv. nr. 970, f.181-186. 24 december 1698. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Steenhuize-Wijnhuize, in uitvoering van een vonnis van de Grote Raad van 23 november 1697. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen worden afgehouden van de verkoopsom.
- 56 Marie en Odile Anne Heurart, zusters van wijlen Pierre Philibert Heurart, erfgenamen van de onroerende goederen uit zijn erfenis, geïntimeerden. Pierre Le Mede, als voogd van de minderjarige kinderen van wijlen Henri Le Mede, en wijlen Marguerite Constance Burlen, zijn echtgenote en weduwe van Pierre Philibert Heurart, erfgename van de roerende goederen uit zijn erfenis, appellant. Inv. nr. 970, f. 187-195. 28 juni 1698. Beroep uit Namen. Kunnen erfgenamen van de onroerende goederen uit een nalatenschap aanspraak maken op de opbrengst van schuldbekentenissen? In concreto beweren Marie en Odile Anne Heurart dat ze recht hebben op de helft van de opbrengst van verschillende schuldbekentenissen aangegaan tijdens het huwelijk van Marguerite Constance Burlen en Pierre Philibert Heurart, ook al zijn zij enkel erfgenamen van de onroerende goederen van Heurart. Op 2 december 1695 veroordeelt de Raad van Namen Pierre Le Mede tot het betalen van de helft van de opbrengst van verschillende rentes en schuldbekentenissen inclusief de achterstallen sinds het overlijden van Marguerite Constance Burlen. Marie en Odile Anne Heurart hebben weliswaar geen recht op de helft van een rente die enkel toebehoorde aan Marguerite Burlen en waarop haar echtgenoot geen aanspraken kon doen gelden. Odile Anne krijgt ook nog recht op een kwart van twee schuldbekentenissen waarop Marie geen recht heeft. Het vonnis maakt geen melding van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Namen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 57 Philippe Antoine, prins van Rubempré en Everberg, als tweede echtgenoot van Marie Anne Scholastica de Tymple de Brabant, weduwe van Guillaume Charles Frans de Bourgogne, graaf van Wakken, geïntimeerde (en appellant a minima en gedaagde in revisie). Charles François Louis de Bourgogne, graaf van Wakken, zoon van Marie Anne Scholastica de Tymple de Brabant, appellant (en impetrant van revisie). Inv. nr. 970, f.196-250. 22 januari 1699 - 27 juni 1701. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 58 De burgemeesters en schepenen van de heerlijkheden Appels, Oudegem en Eegene, supplianten. De burgemeester en schepenen van Dendermonde, rescribenten. Inv. nr. 970, f. 251-262. 20 maart 1699. Eerste aanleg - different. Betwisting van het aandeel dat de heerlijkheden Appels, Oudegem en Eegene moeten bijdragen in de lasten van Dendermonde. De supplianten zijn van mening dat hun vastgestelde bijdrage van 1900 gulden moet worden kwijtgescholden aangezien ze grote uitgaven hebben gehad tijdens de oorlog en nog bijkomende schade hebben geleden door foeragerende legers. De rescribenten daarentegen beweren dat de overeenkomst met de drie heerlijkheden over hun aandeel in de lasten moet herzien worden, in de zin dat ze moeten veroordeeld worden tot een grotere bijdrage. De Grote Raad verklaart dat de drie heerlijkheden hun jaarlijkse aandeel moeten blijven bijdragen in de lasten van Dendermonde en geeft de rescribenten het recht om de overeenkomst over het aandeel van de heerlijkheden in de lasten te betwisten in een nieuw proces. De Grote Raad veroordeelt de supplianten tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 59 De provisors van het aartsbisschoppelijk seminarie van Mechelen, eisers. Catharina Philippine de Coudenhove de Tongerle, verweerster. Inv. nr. 970, f.263-270. 21 februari 1699. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 26 september 1698. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 60 Henderick Wels, procureur van de Grote Raad, en zijn vrouw Anna Theresia Bureau, eisers. Michiel Heus en zijn vrouw Catharina Goyvaerts, verweerders. Inv. nr. 970, f.271-278. 14 maart 1699. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Heist-op-den-Berg, in uitvoering van een willige condemnatie van 12 september 1698. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Michiel Heus tot de proceskosten.
280 trouvés, 41 jusqu'à 60 montré, page 3 de 14