Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1693-1772
- 261 De baron van Gottignies, heer van Gestel, suppliant. De magistraat van de stad en de provincie Mechelen, rescribent. Inv. nr. 976, f.94-113. 24 december 1750. Eerste aanleg - different. Jurisdictiegeschil met betrekking tot de bevoegdheid van de magistraat van Mechelen om de burgemeester van Gestel aan te manen tot het betalen van oorlogslasten. De Grote Raad vernietigt de aanmaning van 28 februari 1747, verbiedt de rescribent om in de toekomst in Gestel nog dergelijke vorderingen uit te voeren en veroordeelt de magistraat tot de proceskosten.
- 262 Norbert Van Rijsschot, koopman te Gent, c.s., geïntimeerden. De oppervoogden van de stad en kasselrij Oudenaarde, appellanten. Inv. nr. 976, f. 114-209. 7 november 1753. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het issuerecht. Concreet wordt de vraag gesteld of Catharina de Smet, poorteres van Gent, door haar huwelijk met Jan Frans de Rombaut poorteres van Oudenaarde is geworden en of bijgevolg de erfgenamen, als poorters van Gent, verplicht zijn om de staat van goed van het sterfhuis over te leveren en issuerecht aan de stad Oudenaarde te betalen. Op 14 september 1743 verklaart de Raad van Vlaanderen dat Catharina De Smet door haar huwelijk met Jan Frans de Rombaut geen poorteres is geworden van de stad Oudenaarde en dat haar erfgenamen in Gent dan ook niet kunnen verplicht worden tot het betalen van het issuerecht. De Raad veroordeelt de oppervoogden van de stad en kasselrij van Oudenaarde tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verplicht de geïntimeerden om de staat van goed van het sterfhuis voor te leggen zodat de oppervoogden van Oudenaarde het issuerecht kunnen vaststellen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de boetes van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 263 De weesheren van Kortrijk en Jan François Hopsomer als tweede echtgenoot van Bernarde Sophie de Meulenaere, weduwe van meester Arnout [Jacobus Arnoldus] Van den Kerckhove, geïntimeerden. De schepenen van Gedele van Gent, appellanten. Inv. nr. 976, f.210-251. 22 maart 1755. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Jacobus Arnoldus Van den Kerckhove. De Raad van Vlaanderen wijst op 12 december 1750 de kennis van de staat van goed toe aan de weesheren van Kortrijk en veroordeelt de schepenen van Gedele van Gent tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 264 De burgemeester en schepenen van Kortrijk, appellanten. Meester Jan Remy de Bisschop, secretaris van de schepenen van Gedele van Gent, zowel voor zichzelf als voor de mede-erfgenamen van Susanna Maria de Smet, weduwe van Remi Albert du Laury, en Marie Louise van Overwaelen, weduwe van wijlen raadsheer van de Raad van Vlaanderen Cesar Elbo, allen erfgenamen van jonkheer Henry Joseph Moenyn, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f. 252-271. 12 april 1755. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het issuerecht. De Bisschop c.s. beweren dat zij geen issuerecht aan Kortrijk moeten betalen aangezien de overledenen poorters van Gent waren. Op 1 maart 1753 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de erfgenamen van Moenyn niet verplicht zijn om het issuerecht te betalen aan Kortrijk. De burgemeester en schepenen van Kortrijk worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, beveelt de geïntimeerden om elk a rato hun aandeel in de erfenis het issuerecht te betalen, inclusief opgelopen interesten, en om de staat van goed van het sterfhuis over te leveren aan de appellanten. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot het betalen van de proceskosten van beide instanties.
- 265 Mattheus de Mey en Joseph Capelle, issuemeesters van Hooglede, en Jan Baptiste Ghijselen, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Hagenbroek, appellanten. Inv. nr. 976, f. 272-311. 7 juni 1755. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Joanne Thérèse Mestdagh, overleden vrouw van Jan Baptiste Ghijselen. De Raad van Vlaanderen wijst op 29 juli 1743 de kennis van de staat van goed toe aan de issuemeesters van Hooglede en veroordeelt de burgemeester en schepenen van Hagenbroek tot de proceskosten, met inbegrip van die van het proces oorspronkelijk ingesteld door Jan Baptiste Ghijselen. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot een schadevergoeding en tot de proceskosten van beide instanties.
- 266 De burgemeesters, schepenen en inwoners van de heerlijkheden Weert, Nederweert en Wessem, supplianten. De deken en het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, tiendheffers te Weert, rescribenten. Inv. nr. 976, f. 312-333. 28 mei 1757. Eerste aanleg - different. Betwisting van de bijdrage die het kapittel van Maastricht, de kapelanen en reguliere kanunniken van Weert, Nederweert en Wessem evenals de prins van Chimay, heer van deze landen, als tiendheffers moeten leveren in de publieke lasten. De Grote Raad verklaart dat de tiendheffers niet verplicht zijn om bij te dragen tot de publieke lasten en veroordeelt de supplianten tot de proceskosten.
- 267 Maximiliaan Pieter Jacobus en Anne Marie de Jonckheere, weduwe van François Glorie, eisers. Pieter Bauters, deurwaarder van de Raad van Vlaanderen en Marie Angeline de Jonckheere, verweerders. Inv. nr. 976, f.334-351. 9 december 1758. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in het graafschap Rumbeke, in uitvoering van een ordonnantie van de Grote Raad van 23 juli 1757. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 268 De artes-faculteit van de universiteit van Leuven, tussenkomend voor Jean Pierre Smouts, meester in de artes en baccalaureus in de theologie aan de universiteit van Leuven, geïntimeerden (en appellanten a minima). De proostin, deken en het kapittel van Andenne, tussenkomend voor Gilles Malherbe, priester, appellanten. Inv. nr. 976, f.352-435. 29 maart 1760. Beroep uit Namen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het benoemingsrecht in de parochie Thines. De Raad van Namen bevestigt op 28 april 1757 de aanstelling van Jean Pierre Smouts als nieuwe pastoor in Thines en veroordeelt Gilles Malherbe en het kapittel van Andenne tot een schadevergoeding en tot de proceskosten. De procureur van het kapittel wordt veroordeeld tot een boete van 3 gulden voor het overtreden van de ordonnantie van 5 april 1699. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Namen, verklaart de vordering van Jean Pierre Smouts ongegrond, wijst hiermee het appel a minima af en veroordeelt Smouts tot de kosten van deze instantie. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de boete van rekest civiel en tot de kosten van het proces in beroep.
- 269 Jean Baptiste de Batty, priester, baccalaureus in de theologie aan de universiteit van Leuven, impetrant van brieven van maintenue. Jean Baptiste Hellin, priester van het bisdom Kamerijk, verweerder. Inv. nr. 976, f. 436-441. 21 april 1762. Eerste aanleg. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het benoemingsrecht in de parochie Maulde, waarbij zowel eiser als verweerder beweren dat zij aangesteld zijn tot pastoor. De Grote Raad verklaart de vordering van de eiser gegrond en besluit dat hij zijn functie als pastoor in Maulde verder mag opnemen. De verweerder wordt veroordeeld tot het vergoeden van de geleden schade, tot de boetes van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 270 Carel Van Deventer, als vader van zijn minderjarige zoon Jan Ferdinand Van Deventer, geïntimeerde. François de Vooght, burgemeester van Brugge, appellant. Inv. nr. 976, f.442-447. 29 mei 1762. Beroep uit Vlaanderen. Kan een officier die ex officio handelt aansprakelijk worden gesteld voor de kosten van het proces? Concreet had Isabelle Claesman Jan Ferdinand Van Deventer beschuldigd van diefstal. Vervolgens had François de Vooght ex officio als aanklager een proces ingeleid bij de schepenbank van Brugge, die Van Deventer had vrijgesproken en Claesman veroordeeld tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten. Daarop was de kersverse echtgenoot van Claesman - Charles d'Hondt - tegen deze uitspraak in reformatie gegaan bij de Raad van Vlaanderen omdat hij meende dat Claesman slechts verklikster was en geen eiser en dus niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor de kosten. Van Deventer wil nu echter dat de burgemeester zich garant stelt voor het vergoeden van de proceskosten van de zaak in reformatie. Op 30 juli 1761 veroordeelt de Raad van Vlaanderen de burgemeester van Brugge om de zoon van de verweerder te vergoeden voor de proceskosten van de zaak in reformatie en voor de kosten van de huidige zaak. Ook moet de Vooght zonder uitstel het proces in reformatie voor de Raad van Vlaanderen verderzetten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verklaart het verzoek van de geïntimeerde ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten van beide instanties.
- 271 De burgemeesters en schepenen van Brugge, appellanten. De burgemeester en schepenen van Gistel, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f.448-463. 10 maart 1763. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de schepenbank van Brugge en de schepenbank van Gistel met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van Victoria Van Hoorne, overleden vrouw van Joannes Cappelle. Op 24 april 1762 wijst de Raad van Vlaanderen de kennis van de staat van goed toe aan de burgemeester en schepenen van Gistel en veroordeelt de burgemeesters en schepenen van Brugge tot het vergoeden van de schade geleden door zowel Joannes Cappelle als door de burgemeester en schepenen van Gistel en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten en veroordeelt de geïntimeerden tot het vergoeden van de schade geleden door de appellanten en tot de proceskosten van beide instanties. De Grote Raad doet echter geen uitspraak over het decreet van 24 september 1692 [handelend over de voorwaarden voor het poorterschap], maar staat de geïntimeerden toe om, indien zij menen dat zij daarbij nog belang hebben, zich tot de overheid te richten.
- 272 Jean Baptiste Klein, priester in het bisdom Luik en meester in de artes van de universiteit van Leuven, geïntimeerde. Jean New, priester in het bisdom Trier, appellant. Inv. nr. 976, f. 464-475. 21 januari 1764. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Manderen, waarbij zowel eiser als verweerder beweren dat zij zijn aangesteld tot pastoor. Op 29 juli 1761 verklaart de Raad van Luxemburg dat Klein rechtmatig is aangesteld tot pastoor in Manderen en veroordeelt Jean New tot het vergoeden van de geleden schade en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 273 Jean Etienne Li[e]ffring, klerk van het bisdom Trier, magister in de artes van de universiteit van Leuven, geïntimeerde. Guillaume Braun, priester in het bisdom Trier, appellant. Inv. nr. 976, f. 476-497. 5 oktober 1767. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Flaxweiler, waarbij zowel eiser als verweerder beweren dat zij zijn aangesteld tot pastoor. Op 1 juni 1761 verklaart de Raad van Luxemburg dat Lieffring rechtmatig is aangesteld tot pastoor in Flaxweiler. De Raad oordeelt dat Guillaume Braun de tienden die hij als waarnemend pastoor tijdens het proces heeft gekregen voor het dorp Mensdorff, moet afstaan aan Lieffring of daarvan behoorlijk rekenschap moet geven. De Raad van Luxemburg heft de inbeslagname van de opbrengsten van Flaweiler, uitgevoerd voor het begin van het proces, op en veroordeelt Braun tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 274 Jan du Bois, herbergier te Kortrijk-Buiten, en Gillis Minnaert en Lambert Rogiers, herbergiers te Kuurne, hervat door hun respectieve erfgenamen Petrus, Joannes Josephus en Marie Thérèse du Bois en Philippe Rogiers, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk, tussenkomend voor de ontvanger van de stad Kortrijk Pieter Eyckman, appellanten. Inv. nr. 976, f.498-515. 24 december 1767. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de herbergiers van Kortrijk Buiten en Kuurne verplicht om de accijnzen op wijn en bier te betalen aan de stad of aan de kasselrij Kortrijk?. Op 7 maart 1766 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk en de hoogpointers en schepenen van de kasselrij Kortrijk onderling in een rechtszaak moeten uitmaken wie het recht heeft om de accijnzen te heffen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de burgemeester en schepenen van Kortrijk tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de geïntimeerden tot het betalen van de accijnzen aan de ontvanger van de stad Kortrijk, tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten van beide instanties. De Grote Raad geeft de geïntimeerden het recht om in de zaak van de accijnzen van de kasselrij Kortrijk verder te procederen, zoals het hen goeddunkt.
- 275 De burgemeester en schepenen van Dendermonde, tussenkomend voor procureur Ignatius Van Vergelo c.s. en alle poorters van Dendermonde, appellanten. Jan Baptiste de Smet, als echtgenoot van Josephine Tuypens uit Ninove, Pieter Antoon Roman als echtgenoot van Anne Marie Tuypens en Joseph François de Turck, beiden uit Schorisse in het Land van Aalst, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f.516-523. 7 januari 1768. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de schepenbank van Dendermonde. De Raad van Vlaanderen verklaart op 24 januari 1767 het verzoek tot renvooi ongegrond en veroordeelt de burgemeester en schepenen van Dendermonde evenals Ignatius Van Vergelo c.s. tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verwijst de oorspronkelijke rechtszaak naar de schepenbank van Dendermonde en veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 276 Eugenius Hamilton en Franciscus Jacobus Florisone als voogd van Marie Theresia Staessen, erfgenamen van Pieter Franciscus Staessen, supplianten. Broeder Judocus Stevens, cellebroeder te Brugge, Antonius en Ludovicus Verhulst en Jacobus Henricus Suvée, schuldeisers van Joanne Verhulst, weduwe van Leonardus Barthel, zowel voor zichzelf als voor de andere schuldeisers, met hen gevoegd de burgemeester en schepenen van Brugge, rescribenten. Inv. nr. 976, f.514-537. 26 maart 1768. Eerste aanleg - different. Betwisting tussen de verschillende schuldeisers over de preferentie die zij genieten op de in beslag genomen goederen van Johanna Verhulst, weduwe van Leonardus Barthel, poorteres te Brugge. De supplianten menen dat zij als eerste recht hebben op de goederen om terugbetaling te verkrijgen aangezien zij een arrest hebben van de Grote Raad, die hoger staat in de hiërarchie dan de magistraat van Brugge. Tijdens het proces wordt al een aantal goederen openbaar verkocht om aan hun schuldvordering te voldoen. De Grote Raad verklaart dat de supplianten geen voorkeur hebben en verwijst hen met hun verzoek naar de schepenbank van Brugge om daar hun zaak te vervolgen. De Grote Raad veroordeelt hen tot het betalen van de schade geleden door de openbare verkoop en tot de proceskosten.
- 277 Ferdinand de Coninck, koopman te Gent, geïntimeerde. Judocus Bombeke, meester timmerman te Gent, appellant. Inv. nr. 976, f.538-543. 7 april 1770. Vierde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Schepenen van de Keure van Gent in kamer; Schepenen van de Keure van Gent in vierschaar; Raad van Vlaanderen). Betwisting van een bevel tot ontruiming van een huis in de Drapstraat te Gent. Op 1 juli 1766 verklaren de schepenen van de Keure in kamer dat Ferdinand de Coninck geen recht heeft om zijn huurder Bombeke uit het huis te zetten; de Coninck wordt veroordeeld tot de proceskosten. De schepenen van de Keure in vierschaar bevestigen op 10 november 1766 het vonnis van de schepenen van de Keure in kamer en veroordelen de Coninck tot de proceskosten. Op 10 juni 1760 hervormt de Raad van Vlaanderen het vonnis van de schepenen van de Keure. Judocus Bombeke wordt veroordeeld tot een schadevergoeding en tot de proceskosten van de drie instanties. De schepenen van de Keure van Gent worden veroordeeld tot een boete van 30 gulden. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 278 De burgemeester en schepenen van het ambacht en de baronie van Maldegem, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de stad, keure en vrijheid van Eeklo, appellanten. Inv. nr. 976, f.544-563. 10 november 1768. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil met betrekking tot het recht kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Jan François de Brabander. Op 20 december 1765 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de kennis van de staat van goed toekomt aan de burgemeester en schepenen van Maldegem; de burgemeester en schepenen van Eeklo worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties, inclusief deze van het oorspronkelijke proces ingesteld door Cornelis Van Killeghem en François Mijs.
- 279 Joannes Baptiste Vander Beken, licentiaat in de theologie van de universiteit van Leuven, appellant. Nicolaas Delbeke, geïntimeerde. Inv. nr. 976, f.564-587. 1 oktober 1771. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het benoemingsrecht in de parochie Bellegem, waarbij zowel de eiser als de verweerder beweren dat zij zijn aangesteld tot pastoor. De Raad van Vlaanderen verklaart op 17 november 1770 dat Joannes Baptiste binnen de drie weken moet antwoorden op de 'points d'office' van 14 september 1770 en voordeelt hem tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de appellant rechtmatig is aangesteld als pastoor in Bellegem. De geïntimeerde wordt veroordeeld om de appellant ofwel via een minnelijke schikking ofwel voor commissaris de opbrengsten en het inkomen van de parochie te bezorgen evenals eventuele schade te vergoeden. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties.
- 280 Jan Baptiste baron van Heems, onderbaljuw van de stad Gent, appellant. De deken en eed van de practizijnen van de Raad van Vlaanderen, tussenkomend voor François Joseph Aernout, procureur en suppoost van de Raad van Vlaanderen, originele betrokkene, geïntimeerden. Inv. nr. 976, f.588-594. 8 februari 1772. Beroep uit Vlaanderen. Is de onderbaljuw van Gent bevoegd om François Joseph Aernout voor de Raad van Vlaanderen te dagen in verband met een ordonnantie van de stad Gent van 21 augustus 1764? Binnen dit proces ontstaat een debat omtrent de vraag of de deken en eed van de practisijnen van de Raad van Vlaanderen mogen tussenkomen voor François Joseph Aernout. Op 22 september 1770 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de onderbaljuw van Gent niet bevoegd is in deze zaak waarmee ook de kwestie van het debat gevonnist is. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de onderbaljuw tot de proceskosten evenals tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt François Joseph Aernout om zelf het proces tegen de onderbaljuw te voeren, niet voor de Raad van Vlaanderen maar voor de Grote Raad. De Grote Raad veroordeelt de eed en de deken van de practisijnen tot de kosten van het debat, tot de kosten van het rapport opgesteld in de Raad van Vlaanderen en tot de kosten van het proces voor de Raad van Vlaanderen.
280 trouvés, 261 jusqu'à 280 montré, page 14 de 14