Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1693-1772
- 161 Antoine Sebastiaan Leerse, eiser. Jeroen [Jeronimus] Leemans en zijn vrouw Maria Verhaeg[h]t, verweerders. Inv. nr. 972, f.322-326. 19 augustus 1719. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis met bijbehorende grond te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 6 februari 1719. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 162 Jan Vander Burght, advocaat bij het Hof van Holland, c.s., eisers. [Claude] Albert Florent de Jauche [de Mastaing], graaf van Kruishoutem, verweerder. Inv. nr. 972, f.327-336. 14 juli 1719. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de parochie Kachtem en de heerlijkheid Rhodes, in uitvoering van een arrest van 10 februari 1714. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 163 De hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk, appellanten. Jacobus Geerts, pastoor van de parochie Wielsbeke, geïntimeerde. Inv. nr. 972, f.337-359. 7 december 1719. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk. De Raad van Vlaanderen wijst op 4 maart 1712 het verzoek tot renvooi af en beveelt beide partijen om hun initiële proces verder te zetten voor commissaris. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de hoogpointers en vrijschepenen van de kasselrij Kortrijk tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, wijst de appellanten het gevraagde renvooi toe en veroordeelt de geïntimeerde tot de proceskosten van beide instanties.
- 164 De Raad voor het tijdelijke beheer van de erfenis van wijlen Willem III, koning van Groot-Brittannië, tussenkomend voor jonkheer Dominicq François de la Haye, baljuw van de stad en kasselrij Waasten en speciale procureur bij de Raad, en de voogden van Willem Karel Hendrik Friso, prins van Oranje-Nassau, geïntimeerden c.q. supplianten. Louis de Gand, prins van Isenghien en van Namen, c.s., appellanten c.q. rescribenten. Inv. nr. 972, f.360-419. 20 april 1718 - 16 maart 1720. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 165 Guillaume Laurent en Martijn de Smet, eisers. Jonkheer Guillaume Antoine de Vulder, verweerder. Inv. nr. 972, f.420-433. 21 februari 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Maalbroek te Machelen (bij Deinze), in uitvoering van een veroordeling tot de proceskosten van 3 november 1703. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 166 Jonkheer Christiaan Van Roosendaal, heer van Bouwel en jonkheer Balthasar Van Roosendaal, eisers. De gravin van Hermale, de gravin van Le Roeulx, de hertogin van Croy als moeder en voogdes van Ferdinande Gaston Joseph, hertog van Croy, en Marie Philippine van Croy, markiezin van Trazegnies, eveneens voogdes van de hertog van Croy, verweerders. Inv. nr. 972, f.434-445. 15 maart 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheden Uitbergen en Overmere, in uitvoering van een decreet van 20 januari 1720. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de hertogin van Croy en de markiezin van Trazegnies tot de proceskosten.
- 167 Het kapittel van de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen, eisers. Jean Gaspar Charles, inwoner van Mechelen, verweerder. Inv. nr. 972, f.446-463. 24 mei 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 21 juli 1702. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 168 Jonkheer Pierre Lambert de la Rue, heer van Hulplanche, en Philippe François Vander Noot, graaf van Duras, c.s., eisers. Onbekend. Inv. nr. 972, f.464-480. 14 augustus 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop, in uitvoering van een transactie van 18 januari 1719, van de baronie Wange, toebehorend aan wijlen Antoine Vander Gracht. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de proceskosten wordt niets vermeld.
- 169 De prelaat en religieuzen van de abdij Ten Duinen, tussenkomend voor de landheren van de parochies in het noordkwartier van het Brugse Vrije, appellanten. De burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije, tussenkomend voor François de Lede, Jan Philips, Cornelis Focquedey en Quinten Weijds, geïntimeerden. Inv. nr. 972, f.481-508. 14 augustus 1721. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het recht van de burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije om extra belastingen te heffen op de schaapsdrift. Volgens de religieuzen van de abdij Ten Duinen bezitten ze daarvoor niet het vereiste octrooi. Op 15 oktober 1716 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije de extra belasting rechtmatig hebben geïnd. De religieuzen van Ten Duinen worden veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de proceskosten. Over de boete van frivool appel wordt niets vermeld.
- 170 Prins Willem Hendrik van Oranje-Nassau, suppliant. Marguerite Isabelle de Merode, gravin van Middelburg, weduwe van Isenghien, rescribente. Inv. nr. 972, f.509-558. 10 september 1721. Eerste aanleg - different. Betwisting van de geldigheid van een transactie afgesloten op 31 maart 1662 tussen de voogden van prins Willem Hendrik van Oranje-Nassau en Marguerite Isabelle van Merode. De transactie was het resultaat van een proces voor het Leenhof van Brabant waarin beide partijen elkaar de eigendom van verschillende heerlijkheden en rentes betwistten. De rechtszaak werd gewonnen door de rescribente, waarop de voogden van de prins van Oranje-Nassau - zijn moeder en grootmoeder - een overeenkomst afsloten om het vonnis uit te voeren, bestaande uit de betaling van 600 000 gulden verspreid over verschillende termijnen. Aangezien deze betaling niet werd uitgevoerd, is de rescribente overgegaan tot de gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen van de prins van Oranje-Nassau. Deze laatste wenst nu dat de transactie van 31 maart 1662 ongeldig wordt verklaard en dat hij alsnog het recht krijgt om in revisie te gaan tegen het vonnis van het Leenhof van Brabant. De Grote Raad wijst het verzoek van de suppliant af en veroordeelt hem tot de proceskosten.
- 171 Jonkheer Joannes Adrianus de Witte, heer van Levergem en Doorn, eiser. Pieter de Witte en Livine de Witte, verweerders. Inv. nr. 972, f.559-564. 17 oktober 1721. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Lokeren, in uitvoering van een willige condemnatie van 20 december 1717. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 172 Adriaan Smeulders, burger van Mechelen, suppliant. De magistraat van Mechelen, rescribent. Inv. nr. 972, f.565-569. 25 oktober 1721. Eerste aanleg - different. Geeft de politieke ordonnantie van 1 september 1710 de magistraat van Mechelen het recht om een biervergunning te weigeren aan Adriaan Smeulders, die een nieuwe herberg wenst te openen en daarvoor de nodige accijnzen wil betalen?. De Grote Raad van Mechelen verklaart het verzoek van de suppliant om een vergunning te verkrijgen tegen het oordeel van de stad Mechelen ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten.
- 173 De prelaat en religieuzen van de Sint-Pietersabdij te Lo, appellanten. Wulfangus Verelst, hoofdman, en de inwoners van Lo, geïntimeerden. Inv. nr. 972, f.570-601. 12 februari 1722. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de gedeeltelijke belastingvrijstelling waarvan de prelaat en religieuzen van de Sint-Pietersabdij te Lo beweren te kunnen genieten. De Raad van Vlaanderen verklaart op 28 maart 1721 dat de religieuzen van de Sint-Pietersabdij geen gedeeltelijke belastingvrijstelling hebben op hun gronden in Lo en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 174 De pastoor, burgemeester, schepenen en kerkmeesters van de parochie Melden, geïntimeerden. De proost, deken en het kathedraalkapittel van Kamerijk, tiendheffers in de parochie Melden, appellanten. Inv. nr. 972, f.602-609. 14 februari 1722. Beroep uit Vlaanderen. Welk deel van de inkomsten uit de tienden moet het kathedraalkapittel van Kamerijk, als tiendheffer in de parochie Melden, afstaan voor het herstel van de kerk?. Op 28 juni 1719 verplicht de Raad van Vlaanderen de tienheffers om twee jaren op zes de inkomsten uit de tienden af te staan voor het herstel van de kerk, zonder aftrek van de toelage voor de pastoor en de koster. Indien de tiendheffers daaraan niet voldoen, zal de Raad voldoende effecten en penningen van de tiendheffers overdragen aan de burgemeester en schepenen van Melden om daarop hun kosten te verhalen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt het kathedraalkapittel van Kamerijk tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de appellanten hun aanbod van 13 juli 1718 moeten nakomen en twee jaren op zes de inkomsten van de tienden moeten afstaan voor het herstel van de kerk, met aftrek van de totaliteit van de toelage voor pastoor en koster voor zes jaren. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 175 Michel Frans Ruzette, licentiaat in de rechten en baljuw van de heerlijkheid Ogy, eiser. De deken, proost en het kathedraalkapittel van Kamerijk, gedaagden. Inv. nr. 972, f.610-633. 28 maart 1722. Eerste aanleg. Betwisting van de bevoegdheid van het kathedraalkapittel van Kamerijk om Ruzette te ontslaan als baljuw van de heerlijkheid Ogy. De Grote Raad verklaart dat het ontslag rechtmatig is gebeurd en veroordeelt de eiser tot de proceskosten.
- 176 Henri du Chemin, eiser. Renier Servais en zijn vrouw Anne Kerschen, verweerders. Inv. nr. 972, f.634-685. 3 juli 1722. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Luxemburg, in uitvoering van een vonnis van 4 juni 1718. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en besluit dat de proceskosten zullen worden afgehouden van de verkoopsom.
- 177 De erfgenamen van Henry de Goblinus, kanunnik van Sint-Goedele te Brussel, en van barones van Harscamps de Marliere, eisers. Jean, graaf de Glimes, burggraaf van Geldenaken, heer van Hollebeke, als vader en voogd van zijn oudste zoon, na zijn dood hervat door advocaat Jacques de Milan, curator van de goederen van Jean de Glimes, verweerder. Inv. nr. 972, f.686-707. 24 juli 1722. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Hollebeke, in uitvoering van een vonnis van de Raad van Brabant van 14 maart 1691 en in verderzetting van een reeds eerder begonnen tenuitvoerlegging. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Jacques de Milan in zijn functie van curator tot de proceskosten.
- 178 Douairière-gravin van Bokhoven, na haar dood hervat door haar zoon Charles Van Immerseel, graaf van Bokhoven, eiser. Jean Alphonse de Gand, prins van Isenghien en Namen, na zijn dood hervat door zijn zoon Louis de Gand, prins van Isenghien, verweerder. Inv. nr 972, f.708-719. 14 augustus 1722. Eerste aanleg. Betwisting van het recht van de eiser op achterstallige renten uit het sterfhuis van wijlen Marguerite Isabelle de Merode, gravin van Isenghien. De Grote Raad van Mechelen verklaart dat de eiser geen recht heeft op de achterstallig renten en veroordeelt hem tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 179 Jean Guille, Pierre Abinet en Henri Leboutte, inwoners van Fanzel, appellanten. Antoine Werner Lejeune [Verner Le Joeune], schepen van het hooggerechtshof van Durbuy en erfelijk burgemeester van Fanzel, geïntimeerde. Inv. nr. 972, f.720-733. 12 november 1722. Beroep uit Luxemburg. Betwisting van het recht van Lejeune om als erfelijk burgemeester van Fanzel een troep schapen af te zonderen van de gemeenschappelijke kudde. Lejeune meent dat hij als heer van Fanzel de lage justitie bezit, wat betwist wordt door de inwoners van Fanzel. Op 8 augustus 1721 verklaart de Raad van Luxemburg dat Lejeune niet verplicht kan worden om zijn troep schapen opnieuw bij de gemeenschappelijke kudde te voegen. De Raad van Luxemburg veroordeelt Guille, Abinet en Leboutte tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Luxemburg en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 180 Charles Augustin graaf van Grobbendonk, suppliant. Antoine Werner Lejeune [Weirner Lejeusne], schepen van het hooggerechtshof van Durbuy en erfelijk burgemeester van Fanzel, rescribent. Inv. nr. 972, f.734-741. 12 november 1722. Eerste aanleg - different. Betwisting van het verzoek tot evocatie van een rechtszaak, ingeleid door de graaf van Grobbendonk voor de Raad van Luxemburg, naar de Grote Raad. De Grote Raad wijst het verzoek tot evocatie af en veroordeelt de suppliant tot de proceskosten.
280 trouvés, 161 jusqu'à 180 montré, page 9 de 14