Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1693-1772
- 21 Jan Van Daele, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, geïntimeerde. François Van Huele, procureur bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Inv. nr. 969, f. 280-287. 14 november 1693. Beroep uit Vlaanderen. Mag een vonnis van de Raad Van Vlaanderen waartegen in beroep is gegaan bij de Grote Raad ten uitvoer gelegd worden zonder de betaling van een waarborg?. Op 19 februari 1693 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis voorbarig is gebeurd en veroordeelt François Van Huele tot de proceskosten. Van Huele krijgt wel het recht om, na consignatie van een voldoende waarborg, de helft van het vonnis - i.e. het deel ten laste van Van Daele - ten uitvoer te leggen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 22 François Van Huele, procureur bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Bernard Van Overwaele, griffier van en Jan Van Daele, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f.272-279. 14 november 1693. Derde instantie - beroep uit Vlaanderen (commissaris Raad van Vlaanderen). Betwisting in verband met de waarborg voor de lichting door de winnaar van het proces van een som geld, geconsigneerd door de verliezer, wanneer tegen het vonnis in beroep gegaan wordt. In concreto wenst François Van Huele als winnaar van een proces voor de Raad van Vlaanderen de som geld te lichten die Jan Van Daele heeft geconsigneerd bij de griffie nadat hij - samen met griffier van Overwaele - als eiser een proces tegen François Van Huele heeft verloren. Van Overwaele echter heeft zijn deel niet geconsigneerd. Beiden zijn intussen ook in beroep gegaan tegen hun veroordeling. De betwisting handelt nu over de vraag of Van Huele verplicht is om zich borg te stellen voor het gehele bedrag van het vonnis - i.e. zowel het deel van Van Overwaele als van Van Daele - of dat het voldoende is dat hij een borg geeft voor het deel dat hij kan lichten, met name het deel van Van Daele. De commissaris van de Raad van Vlaanderen beveelt François van Huele om een waarborg te stellen voor het volledige bedrag. Op 19 februari 1693 bevestigt de Raad van Vlaanderen het vonnis van commissaris en veroordeelt François Van Huele tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 23 De proost, de deken en het kapittel van de kathedraal van Sint-Rombout te Mechelen, supplianten. Jean François de Robaix, meier van Hombeek, Leest enz., rescribent. Inv. nr. 969, f. 288-293. 5 december 1693. Eerste aanleg - different. Betwisting van de betaling van de rechten voor de uitvaart van de overleden echtgenote van Jean François de Robaix. De Grote Raad verklaart dat de rescribent verantwoordelijk is voor de uitvaart van zijn vrouw - en niet, zoals hij zelf beweert, zijn zonen - en dat hij hiervoor de rechten moet betalen volgens het reglement van 24 december 1688. De Grote Raad veroordeelt de Robaix tot de proceskosten.
- 24 Jan Baptiste en Isabelle Clare Snijers, erfgenamen van wijlen kanunnik Jan Baptiste Snijers langs vaderszijde, reformanten. Jacques Pansius c.s., erfgenamen van kanunnik Jan Baptiste Snijers langs moederszijde, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f. 294- 303. 10 december 1693. Reformatie magistraat van Mechelen. Betwisting van de geldigheid van een testament waarbij de erflater na overlijden van de oorspronkelijke begunstigden eigenhandig wijzigingen heeft aangebracht. In concreto menen Jan Baptiste en Isabelle Clare Snijers dat zij in gelijke mate erfgenamen zijn van hun oom kanunnik als Jacques Pansius en zijn broers en zusters, hoewel de kanunnik oorspronkelijk alle goederen had toegewezen aan zijn beide zusters en slechts een legaat had toebedeeld aan zijn broer. Na de dood van zijn zusters en broer heeft de kanunnik echter met de hand een aantal wijzigingen toegebracht aan zijn oorspronkelijke testament, waardoor al zijn neven en nichten - zowel van vaderlijke als van moederlijke zijde - als gelijkwaardige erfgenamen worden vermeld. Op 18 juni 1693 verklaart de magistraat van Mechelen het verzoek van Jan Baptiste en Isabelle Clare Snijers om een inventaris van het sterfhuis van kanunnik Jan Baptiste Snijers op te stellen ongegrond en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de magistraat van Mechelen en beveelt de geïntimeerden om - in aanwezigheid van de reformanten - een inventaris op te stellen van de goederen en effecten van wijlen kanunnik Jan Baptiste Snijers. De Grote Raad compenseert de proceskosten over beide partijen.
- 25 Pieter Foppens, surintendant-generaal van de Bergen van Barmhartigheid, eiser. Elisabeth de Backer, weduwe van Pieter Wicart, gewezen surintendant van de Berg van Barmhartigheid te Valenciennes, na haar dood hervat door haar kinderen Bernard en Louis Wicart, verweerders. Inv. nr. 969, f.304-311. 23 januari 1694. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van twee huizen te Mechelen, in uitvoering van een vonnis van 13 september 1692. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de proceskosten wordt niets vermeld.
- 26 Robert Mutlouw, koopman te Oostende, appellant. Jacques Lijnck, erfgenaam van zijn broer Dominicq Lijnck, koopman te Oostende, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 312-321. 13 maart 1694. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de geldigheid van een weddenschap over de verovering van Ierland door de Engelse koning. In concreto hadden Robert Mutlouw en Dominicq Lijnck op 3 maart 1690 een weddenschap aangegaan waarbij Mutlouw tien gouden munten had gegeven aan Lijnck op voorwaarde dat Lijnck deze munten zou teruggeven en er honderd bovenop leggen mocht de Engelse koning Ierland veroveren. De Raad van Vlaanderen beveelt op 30 mei 1693 Jacques Lijnck om zijn aanbod na te komen en de tien gouden munten die zijn broer oorspronkelijk gekregen had van Robert Mutlouw terug te betalen. De proceskosten worden gecompenseerd over beide partijen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 27 De Brede Raad van Mechelen, supplianten. Jacob Robbroeck, brouwer van 'de Wildeman' te Mechelen, rescribent. Inv. nr. 969, f.322-327. 3 april 1694. Eerste aanleg - different. Betwisting van de geldigheid van de verplichting om 100 gulden te betalen bij de eerste aanvaarding van het ambt van schatbewaarder of rentmeester bij de zes grote ambachten van Mechelen. De Grote Raad veroordeelt de rescribent tot het betalen van de 100 gulden met achterstallige interest en tot de proceskosten.
- 28 Passchier d'Heyne, geïntimeerde. Jonkheer Vincent Van Putten, heer van Sint-Martens-Lierde, appellant. Inv. nr. 969, f. 328-341. 22 juni 1694. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de geldigheid van een wisselbrief. Van Putten erkent zijn schuld aan Passchier d'Heyne maar meent dat het document in kwestie geen wisselbrief is en dat hij bij de terugbetaling bijgevolg ook niet aan de voorwaarden van een wisselbrief moet voldoen. Op 22 februari 1693 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de wisselbrief beschouwd wordt als een 'croiserende obligatie' en veroordeelt van Putten om aan d'Heyne de interest op de hoofdsom te betalen en dat sinds de datum van de wisselbrief. De Raad van Vlaanderen beveelt Passchier d'Heyne om binnen de veertien dagen het bewijs te leveren van het bezit van de obligatie en hiervan een voldoende eed af te leggen. Indien hij daarin niet slaagt, is hij verplicht om zijn eis op te geven en wordt hij veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, verklaart de conclusies van de geïntimeerde uit eerste instantie onontvankelijk en beveelt de appellant om, zoals hij zelf voorstelt, de hoofdsom van de obligatie van 29 oktober 1679 - vermeld in de obligatie van 6 juli 1686 - terug te betalen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten van beide instanties. Ten slotte besluit de Grote Raad dat de stukken van het proces aan de procureur-generaal zullen worden overgemaakt.
- 29 Jan Baptiste Coolman, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, Claire Françoise, Jacqueline Cecilie en Marie Jenne Coolman, en Jan Hendrick Dhamere, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, ten gunste van zijn echtgenote, allen erfgenamen van wijlen procureur Coolman, supplianten. Anne Josine Le Poivre, weduwe van jonkheer Gerard de Villers, schuldeiser van wijlen procureur Coolman, rescribente. Inv. nr. 969, f. 342-356. 14 juli 1694. Eerste aanleg - different. Betwisting van schulden en van de manier waarop deze over de erfgenamen van de schuldenaar moeten verdeeld worden. Zijn de erfgenamen gezamenlijk verantwoordelijk voor de schulden van de erflater - moeten ze dus in geval van insolvabiliteit van één van de erfgenamen voor die erfgenaam bijbetalen - of zijn zij enkel hoofdelijk verantwoordelijk voor hun eigen deel?. De Grote Raad verklaart dat de supplianten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het aandeel van hun broer Baudewijn Guilliam Coolman in het voorlopig slot van rekening gesloten op 18 februari 1693 en in alle andere vorderingen die de rescribente nog meent te hebben, weliswaar met aftrek van de reeds betaalde sommen. De Grote Raad verklaart dat de supplianten - wat betreft de schuld van hun moeder - verplicht zijn om zowel de onroerende als de roerende goederen van hun moeder aan te wijzen waarop de schuld kan verhaald worden. Indien zij dit niet doen of indien de opbrengst onvoldoende is, heeft de rescribente het recht om de supplianten gezamenlijk verantwoordelijk te houden voor de hele schuld van hun moeder of het resterende deel ervan. De Grote Raad veroordeelt de supplianten tot één derde van de proceskosten en compenseert de resterende delen over beide partijen.
- 30 Jan Baptiste Bauwens, rechter van de Admiraliteit te Oostende, appellant. Catharine Libau, handelaarster te Brussel, echtgenote van Balthasar Goris, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 357-368. 20 september 1694. Beroep uit Vlaanderen (Commissarissen van de Raad van Vlaanderen; Raad van Vlaanderen). Betwisting van het verzoek tot oorlof van hove. Heeft een rechter van de Admiraliteit het recht om een zaak, waarin hij zelf gedaagde is, in eerste aanleg voor zijn eigen rechtbank te brengen, zelfs als het om een privé aangelegenheid gaat?. Op 5 juni 1693 wijzen de commissarissen van de Raad van Vlaanderen het verzoek tot oorlof van hove af en verplichten Bauwens om het proces voor de Raad van Vlaanderen te voeren. Op 5 augustus 1693 bevestigt de Raad van Vlaanderen het vonnis van commissarissen en veroordeelt Bauwens tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 31 Jacobus Maeille, appellant. Jonkvrouw Barbara Antoinette Augustine van der Heyden de la Bruyere, barones van Melden en Nukerke, tussenkomend voor baljuw, leenmannen en schepenen van Melden en Nukerke, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 369- 394. 16 oktober 1694. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de benoeming van Jacobus Maeille tot griffier van Melden en Nukerke door de weduwe van Caspar van der Heyden de la Bruyere. De vraag is of deze benoeming nog geldig is nu de heerlijkheid is overgedragen aan haar dochter Barbara Antoinette van der Heyden de la Bruyere. Op 16 april 1694 verklaart de Raad van Vlaanderen het verzoek van Jacobus Maeille om beëdigd te worden als griffier in de Melden en Nukerke ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 32 Jonkheer Jan Baptiste de Villegas, heer van Bloemendale en Andries Van den Bogaerde, zowel voor henzelf als in hun functie van gemachtigden van de crediteurs van de impost van het Land van Vlaanderen toegewezen aan het kwartier van Brugge, appellanten. De vier leden en de clerus van Vlaanderen, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f. 395-401. 15 januari 1695. Beroep uit Vlaanderen. Moeten de vier leden en clerus van Vlaanderen aan hetzelfde tempo rente uitbetalen aan het kwartier van Brugge als aan het kwartier van Gent? De crediteurs van Brugge beweren dat aan de crediteurs van Gent reeds de rente van de jaren 1686 en 1687 is uitbetaald, terwijl zij nog maar nauwelijks de rente van 1682 of 1683 hebben ontvangen. Op 22 april 1694 verklaart de Raad van Vlaanderen dat dit proces wordt opgeschort tot in een gelijkaardige zaak voor de Grote Raad gerescribeerd is. Jan Baptiste de Villegas c.s. mogen intussen hun belangen in de zaak die hangende is voor de Grote Raad verdedigen. Over de kosten zal later uitspraak worden gedaan. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en beveelt de geïntimeerden ervoor te zorgen dat de schuldeisers van Brugge op gelijke wijze worden betaald als die van Gent. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 33 De deken en het kapittel van de kathedraal van Sint-Rombout te Mechelen, supplianten. Joannes de Munck en Cornelis de Drijver, priesters, rescribenten. Inv. nr. 969, f. 402-405. 1 februari 1695. Eerste aanleg - different. Interpretatie van het plakkaat van 2 april 1690 dat bepaalt in welke munteenheid schulden moeten betaald worden. In concreto wordt betwist in welke munteenheid de vijfduizend gulden betaald moeten worden die volgens het testament van Jacobus Van Attevoort zijn toegewezen aan het kapittel van Sint-Rombout voor een wekelijks gezongen mis. De rescribenten willen deze som betalen in hooggeld of courant geld, wat volgens de supplianten ingaat tegen het plakkaat van 2 april 1690. De Grote Raad beveelt Joannes de Munck en Cornelis de Drijver om de vijfduizend gulden in sterk geld of wisselgeld te betalen en veroordeelt hen tot de proceskosten.
- 34 De baljuw, burgemeester en schepenen van Burst-Bambrugge, met hen gevoegd de gedeputeerden van het Land van Aalst, supplianten. Josse Vanden Wijngaerde, pastoor van Burst-Bambrugge, rescribent. Inv. nr. 969, f.406-409. 12 februari 1695. Eerste aanleg - different. Is revisie nog mogelijk als de verzoekers van revisie niet binnen de drie maanden de nodige consignaties hebben gedaan en om bijzitters hebben verzocht?. De Grote Raad verklaart dat in deze zaak revisie niet meer mogelijk is en veroordeelt de supplianten tot de boete van frivole revisie en tot de proceskosten, zowel van de revisie als van het different.
- 35 Hendrik Rijckaert, griffier van Moerbeke en ontvanger van de ridders van de orde van Malta, appellant. Jacques de Vliegher, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 410-433. 26 maart 1695. Beroep uit Vlaanderen. Moet cijns betaald worden op overstroomde gronden?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 21 juli 1690 dat de cijns niet moet betaald worden en veroordeelt Hendrik Rijckaert tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekesten civiel en tot de proceskosten.
- 36 Jan Seth c.s., pachters van de belasting op kalksteen, te Gent, appellanten. De schepenen van de Keure van Gent, geïntimeerden. Inv. nr. 969, f. 434-450. 21 mei 1695. Beroep uit Vlaanderen. Kunnen belastingpachters ontlast worden van hun pachtverplichting wanneer in tijden van oorlog een verbod op de handel is ingesteld?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 22 juni 1693 dat de belastingpachters de afgesproken verplichtingen moeten nakomen en veroordeelt hen tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 37 Louis Van Hecke, erfgenaam van wijlen Filips Vander Stricht, ontvanger van het issuerecht te Gent, appellant. Guislaine Françoise Hue, weduwe van Joos Pauwels, geïntimeerde. Inv. nr. 969, f. 451-498. 18 juni 1695. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 38 Guilliam Langhendonck, als echtgenoot en voogd van Isabella Maria de Cordes, eiser. Jonkheer Robert Balthasar de Cordes, verweerder. Inv. nr. 969, f. 499-513. 25 juni 1695. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Heist-op-den-Berg, in uitvoering van een vonnis van 12 september 1693. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. Over de betaling van de proceskosten wordt niets vermeld.
- 39 Het brouwersambacht van Gent, geïntimeerden (en appellanten a minima). De schepenen van de Keure van Gent, appellanten. Inv. nr. 969, f.514-549. 4 juli 1695. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 40 Frans Nuytens uit Gent, eiser. Marie Françoise de la Torre, barones van Meer en Overham, als voogdes van haar dochter jonkvrouw Marie Josephe Gabriel Agnes du Bois, verweerster. Inv. nr. 969, f. 550-562. 14 juli 1695. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een rente te Aalst, in uitvoering van een decreet van 22 januari 1689. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop. De proceskosten zullen worden afgetrokken van de verkoopsom.
280 trouvés, 21 jusqu'à 40 montré, page 2 de 14