---------------------------
http://www.arch.be
Les dépots d'archives
Disponible en: nl | EAC-CPF XML
Type de producteur d'archives : Entreprise/Organisation
Rubriek : Béguinages
Source : Archievenoverzicht RA Gent
Période : Ca. 1230 - eind 20e eeuw
Het Sint-Elizabetbegijnhof, het oudste gestructureerde begijnhof van Vlaanderen, zou haar oorsprong gevonden hebben in een gemeenschap van vrome vrouwen, die het Onze-Lieve-Vrouwhospitaal bij de Sint-Michielskerk in Onderbergen (Gent) bedienden. Dat hospitaal was kort vóór 1204 gesticht door de familie Utenhove en in 1215 onder het beheer van cisterciënzerinnen gesteld. Toen in 1228 de cisterciënzerinnen en het hospitaal naar een nieuw kloostercomplex op de Bijloke verhuisden, blijken ook de "vrome vrouwen" met hen meegegaan te zijn. De oudste vermelding van "kuise godvruchtige vrouwen, die volgens een regel leven" dateert van 1233. Zij bedienden toen onder leiding van een meesteres het hospitaal voor armen dat aanleunde bij de pas opgerichte cisterciënzerinnenabdij van de Bijloke te Gent. De abdis hield toezicht op hen. In 1233 gaf de abdis aan de gemeenschap van vrome vrouwen een stuk grond vlak naast de abdij. De "vrome arme vrouwen" ontvingen in 1235 van gravin Johanna een rente. In 1236 werd een kapelaan voor de gemeenschap aangesteld. Meteen verscheen ook de benaming "begijnen" voor deze "vrome vrouwen". Onder impuls van de gravinnen Johanna en Margareta verwierven de begijnen een stuk grond tussen de Burgstraat en Overbroek in de Sint-Maartenparochie (Gent-Akkergem), toen nog buiten de stadswallen, om er een omsloten begijnhof met eigen hospitaal en kapel te bouwen (1242). Daardoor werden ze onafhankelijk van de Bijloke-abdij en kwamen ze onder het patronaatschap van de Sint-Baafsabdij. De oudste regel of statuten van het begijnhof zouden dateren van rond het midden van de 13de eeuw en zijn bewaard in een redactie van de 1e helft van de 14de eeuw. De statuten werden in 1354 door graaf Lodewijk van Male aangevuld en in de volgende eeuwen verschillende keren bekrachtigd. In de 2de helft van de 13de eeuw nam het begijnhof een forse uitbreiding, zowel wat de gebouwen als wat het goederenbezit betrof. Op het einde van de eeuw werd het begijnhof opgenomen binnen de stadswallen. Er waren toen 2 kerken, 30 conventen, 100 huizen, een brouwerij en een infirmerie. In 1255 zouden er 800 begijnen gewoond hebben. Het toezicht en de geestelijke leiding werden toevertrouwd aan de Dominicanen (Predikheren). In de 14de eeuw hielden de begijnen school in het begijnhof. De beeldenstorm van 1566 richtte heel wat vernielingen aan. Onder het calvinistisch Gents bewind werd het begijnhof grondig geplunderd; de katholieke eredienst werd verboden. Na de herovering van Gent door Farnese keerden de begijnen terug. In de 17de eeuw onder de contra-reformatie kende het begijnhof een nieuwe bloeiperiode. Veel nieuwe gebouwen in barokstijl vervingen de oude vervallen gebouwen. Ook de kerk werd in die stijl verbouwd. Men telde toen 18 conventen en een 100-tal individuele huizen. Ook het aantal begijnen groeide: 400 in 1631, 800 "bewoners" in 1670, 677 begijnen in 1782. Jozef II paste in 1782 de begijnhofstatuten aan. Aanvankelijk lieten de Franse republikeinen het Sint-Elizabetbegijnhof ongemoeid. Maar in 1799 werden de gemeenschappelijke goederen genationaliseerd en toegewezen aan Commissie van de Burgerlijke Godshuizen van Gent. De eredienst werd verboden. Na het concordaat (1802) konden de begijnen hun traditioneel leven hervatten. Behalve het opvullen van de begijnhofgracht had het begijnhof geen grote schade geleden. Ondanks de tegenwerking van het Hollands bewind nam het aantal begijnen weer toe tot 622 in 1825. In 1856 waren het er 679. Toen de liberalen in 1858 aan de macht kwamen in Gent, sloeg de houding van het stadsbestuur tegenover het begijnhof om van postief naar vijandig. Ondanks het protest van de begijnen en de kerkelijke overheid weigerde de stad nog langer vrouwen van buiten de stad (= 80 % van de bewoners) in het begijnhof te onderhouden en plaatste ze kostgangers van verschillende opgedoekte kleine godshuizen in het begijnhof (1862). Bovendien ondernam de stad er allerlei wegen- en bouwwerken. Om de begijnengemeenschap van de ondergang te redden aanvaardde hertog Engelberg van Arenberg, al eigenaar van het "Klein Begijnhof", van op zijn kosten een nieuw begijnhof te bouwen te Sint-Amandsberg op een terrein van 8 ha. Naar de plans van baron Jean-Baptiste Béthune en onder leiding van architect Henri Verhaegen werd een neogotisch begijnhof opgericht. Het bestaat uit 80 huizen, 14 conventen, een groothuis, een infirmerie, een kapel en een kerk. Bij de plechtige inhuldiging trokken de begijnen in stoet en met veel praal van het oude naar het nieuwe begijnhof (1874, 29 sept.). Toen het begijnhof als eigendom van de Duitse Arenberg's na de Eerste Wereldoorlog dreigde in beslag genomen te worden, konden de begijnen, verenigd in een V.Z.W, hun begijnhof inkopen (1924). Het aantal begijnen begon echter dramatisch te dalen, vooral in de 2de helft van de 20e eeuw. In 1955 waren er nog 130, in 1990 nog 9, in 1996 nog amper 3
Archief van het Sint-Elisabethbegijnhof te Gent. Een groot deel van het archief van het begijnhof belandde in de 19de eeuw in het archief van het Bisdom Gent. Samen met dit archief werd het in 1952 in RG in bewaring gegeven (Aanwinstnr. 1952/12)
Stadsarchief Gent, Oud Archief, reeks LXXVIII: Charters, 1233-1793; comptabiliteit, 1418-1812; land- en renteboeken, 1428-1859; processen, 1567-18de eeuw; notitieboeken en rapporten, 1667-1867; (DECAVELE J. en VANNIEUWENHUYSE J., Archiefgids. I. O.A. (Sa. Gent), nr. 518). - Idem, Parochieregisters, Groot Begijnhof: overlijdensregister, 1701-1796. - Sint-Amandsberg (Gent), Groot Begijnhof, Archief: 17de-20e eeuw (LUYTS L.M. en GOETHALS J., Archief van het Sint Elisabeth Begijnhof te Gent, 1965, in: MAJÉRUS P., Ces femmes qu'on dit béguines, II, p. 872-882, annexe V). - Ibidem: oudste statuten, 14de eeuw (cfr. editie GYSSELING M.). - AR, Dominicaans provinciaal archief, nrs. 1550-1567: rekeningen, betalingen, testamenten, , 1386 en 1638-1825 (BOGAERTS A.M. en CRESENS E., Inventaris van het Dominikaans provinciaal archief [AR, Inventarissen, 275], Brussel, 1999). - Gent, Dominicanen, Kloosterarchief, 2787-2791: 17de eeuw-1786 (BOGAERTS A.M. en CRESENS E., Inventaris van het Dominikaans archief. Deel II. Kloosterarchieven van Lier, Leuven en Gent [Archief- en Bibliotheekwezen in België. Inventarissen, 7], Brussel 1977, p. 295-296). - Rijsel, Archives départementales du Nord, Série J, 259 e.v.: rekeningen van de "fermerie", 1493-1507 en 1541-1553. - Antwerpen, Ruusbroecgenootschap, Handschriften, 7-8: regel, 14de eeuw
MAJÉRUS P., Ces femmes qu'on dit béguines Guide des béguinages de Belgique. Bibliographie et sources d'archives (Introduction bibliographique à l'histoire des couvents belges antérieure à 1796, 9), 2 dln., Brussel, 1997; I, p. 321-343. - GYSSELING M., De oudste statuten van het Groot Begijnhof, in: Heemkundige Kring De Oost-Oudburg. Jaarboek, 1984, XXI, p. 2-20
URL fixe : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_119607_DUT