---------------------------
http://www.arch.be
De archiefbewaarplaatsen
Beschikbaar in de talen: nl | EAC-CPF XML
Soort archiefvormer : Bedrijf/Instelling
Rubriek : G:Onderwijs. Scholen. Universiteiten.
Bron : Latijnse Scholen
Periode : 1725-1794
Datering: 1725 1731 (privé-initiatief gesteund door het stadsbestuur); 1737 1794 (stadscollege).
Studentenaantallen: 13 (1737); 19 (1773). Zie bibliografie
De geboortestad van Despauterius heeft lange tijd op een Latijnse school moeten wachten. De lokale norbertijnenabdij zorgde alleen voor de opleiding van de eigen novicen. De abten bezaten wel het scholasterrecht, maar namen zelf geen initiatief. Geruime tijd gingen de jongeren naar de naburige colleges van Aalst, Geraardsbergen of Halle
In de 18de eeuw kwam in die situatie verandering. Petrus Jacobus Walravens, afkomstig van Meerbeke, gaf van 1694 tot 1725 les aan de Latijnse school van Eindhoven. Toen hij onder druk van de protestantse geestelijkheid, na meer dan 30 jaar onderricht, de stad moest verlaten, keerde hij naar zijn geboortestreek terug. Op 3 september 1725 vroeg hij aan het stadsbestuur van Ninove om hem materieel en financieel te steunen bij de uitbouw van een Latijnse school. De stadsmagistraat, voor de gelegenheid uitgebreid met de gegoeden en de notabelen van Ninove, besprak het voorstel, maar wenste vooraf toch de goedkeuring van de lokale abt, omdat het onduidelijk was of het scholasterrecht zich beperkte tot de benoeming van een schoolmeester of ook gold voor de aanvaarding van professoren van een college. De abt gaf zijn akkoord zodat P. J. Walravens nog hetzelfde jaar met de school kon starten. De stad gaf hem een wedde van 125 gulden en vrijstelling van de bieraccijnzen en van de inkwartiering van soldaten. Wanneer de scholieren een toneelstuk opvoerden, zou de school een supplementaire dotatie krijgen. Blijkbaar bereikte de - nochtans ervaren - rector Walravens niet het verhoopte resultaat, zodat de stad in 1731 zijn wedde tot 70 gulden terugbracht. Daarop nam Walravens prompt ontslag en kwam er een einde aan een eerste experiment inzake Latijns onderwijs te Ninove
Zes jaar later startte Petrus Joannes Schoonjans er op zijn beurt met een Latijnse school. Bovenop de voorwaarden van zijn voorganger vroeg hij ook het gebruik van de gebouwen van de Sint-Jorisgilde en de lokale korenhalle als speelplaats. Het stadsbestuur was minder royaal dan bij Walravens. Schoonjans wedde bedroeg slechts 60 gulden, weliswaar aangevuld met 12 stuivers per maand en per leerling. Een jaar na de heropening van het college waren de scholieren al in staat om het Latijns toneelstuk S. Norbertus op te voeren, wat doet vermoeden dat sommige scholieren reeds elders Latijns onderricht hadden gekregen
Van 1737 tot 1773 was Schoonjans de enige leerkracht, zodat er geen sprake kon zijn van afzonderlijke klassen. Dit college was duidelijk een éénmanszaak. Dat was ook na hem het geval, toen op vraag van enkele burgers het stadsbestuur in 1773 Lambertus van Elderen als opvolger van Schoonjans benoemde. Deze Brusselaar leidde de school tot aan zijn dood in 1785. Ondertussen was de stad met grootse plannen voor de dag gekomen. Men zou niet alleen een deel van het O.-L.-Vrouwhospitaal gebruiken voor het logement van de leerkrachten, maar men wilde ook een volwaardig college uitbouwen met vijf klassen, meerdere leerkrachten en een modern programma. Dit laatste hield in dat men naast Latijn ook Nederlands en Frans zou aanleren evenals aardrijkskunde en vooral rekenkunde. JoannesBaptista Stevens, een priester uit Aalst, en zijn broer Constantinus, waren de eerste lesgevers. Zij moesten het door de stad opgesteld reglement strikt toepassen. Dit hield onder andere in dat de burgemeester het algemeen toezicht over de school had; dat er geen scholieren zonder toestemming van de schepenen mochten worden weggezonden; dat de schepenen over de supplementaire verlofdagen beslisten en dat de regent en de onderregent wekelijks een verslag naar het stadsbestuur moesten zenden. Zowel het onderricht als het gedrag van J.-B. Stevens lieten te wensen over, zodat hij al in juli van hetzelfde jaar ontslagen werd. Wat er nadien met de school gebeurde, is niet duidelijk. Volgens sommigen hield zij op te bestaan. Uit bepaalde bronnen blijkt evenwel dat scholieren van het lokale college in 1788 aan de pas benoemde abt een huldegedicht in het Latijn hebben aangeboden. De prefect van het Scheldedepartement, Faipoult, beweerde in zijn verslag dat er in Ninove al geruime tijd geen Latijnse school meer bestond. Maar in februari 1794 betaalde de stad aan de Sint-Jorisgilde 60 gulden voor de huur van haar gebouwen ten voordele van het stadscollegie. Hierbij verwees de stadsontvanger uitdrukkelijk naar de gemeentelijke resolutie van januari 1786, waarop die uitkering steunde. Hieruit mag men afleiden dat het college de hele periode is blijven bestaan. Pogingen om na de tweede Franse inval een Frans college op te richten, mislukten evenwel
De voornaamste gegevens zijn te vinden in de resolutieboeken, de rekeningen en bijlagen bij de rekeningen van de stad in RA Beveren, Archief van de schepenbank van Ninove, Resoluties, anno 1725 1786, met de nrs. 116-118, 124, 126 en 130-131 (op het einde van elk deel volgt een summiere index van de behandelde onderwerpen); Stadsrekeningen, 1728 1795, nrs. 225, 228, 234, 235, 271, 282 en 283 en Bewijsstukken van betalingen, anno 1780 1796, nrs. 376, 378 en 384 (toegang: Inventaris van het gemeentelijk oud archief van Ninove; dactylografische inventaris ter plaatse raadpleegbaar)). Kopieën van enkele rekeningen bevinden zich in ARA, Rekenkamer, nrs. 37.200 37.211 (jaren 1773 1785).
Het archief van de Geheime Raad Oostenrijkse periode (ARA), nr. 295 bevat een brief van het Ninoofse stadsbestuur uit 1785 met de vraag om toelating tot heroprichting van het college en eventuele financiële steun (toegang: M. SOENEN. Conseil Privé. Inventaire des 'cartons' de la période autrichienne. Brussel, 1997).
Een huldegedicht opgesteld door de scholieren in 1788 n.a.v. van de installatie van abt J. Pameleire bevindt zich in AAM, Abdij Ninove, nr. 4 en staat beschreven: G. VANDE WINKEL (coörd.). De abdij van Sint-Cornelius en Sint-Cyprianus, 700 jaar premonstratenzerleven te Ninove (tentoonstellingscatalogus). Ninove, 1989, nr. 36d, p. 149.
Hendrik Vangassen is de enige die over het onderwijs in het Ninoofse tijdens het ancien régime heeft geschreven. De basis vormt zijn artikel 'Een Latijnse school te Ninove in de 18de eeuw'. Het Land van Aalst, 2 (1950) p. 180 188. Een synthese daarvan met enkele kleine aanvullingen heeft hij opgenomen in: Geschiedenis van Ninove. dl 2. Ninove, 1960, p. 554 557. Zijn basisdocumentatie vond hij in de stadsrekeningen en de resolutieboeken van de schepenen
In het verslag van de prefect van het Scheldedepartement (1805) is er een korte verwijzing naar de onderwijssituatie in Ninove op het einde van de 18de eeuw: M. FAIPOULT. Mémoire statistique du département de lEscaut (Oost-Vlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis, Documenten, 3). Gent, 1960, p. 100
Vaste URL : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_117879_DUT