---------------------------
http://www.arch.be
De archiefbewaarplaatsen
Beschikbaar in de talen: nl | EAC-CPF XML
Soort archiefvormer : Bedrijf/Instelling
Rubriek : G:Onderwijs. Scholen. Universiteiten.
Bron : Latijnse Scholen
Periode : Middeleeuwen-1797
Datering: 1245 (oudste vermelding van een school); 1458 (overgang van het begevingsrecht aan het Sint-Sulpitiuskapittel); tussen 1568 en 1576 (oprichting van het Sint-Salvator- en het Persoonscollege); 1614 (overname door de augustijnen); 1712 (opening van het stadscollege o.l.v. drie priesters); 1774 (opheffing van het stadscollege).
Studentenaantallen: er zijn geen gegevens beschikbaar.
Historische notitie
Over het onderwijs in Diest tijdens de middeleeuwen zijn we niet goed ingelicht. De oudste vermelding van een school dateert uit 1245. Op 25 september van dat jaar stond Arnold IV, heer van Diest, het recht om de rector van de school te benoemen af aan de abdij van Tongerlo. Met de oprichting van het Sint-Janskapittel in 1297 werd de functie van scholaster ingevoerd. Hetzelfde gebeurde in 1457 met het nieuwe Sint-Sulpitiuskapittel. Op dat ogenblik was er zeker een Latijnse school in de stad actief. In september 1412 bepaalden de Diestse schepenen immers dat leraars van de Cleyne of lagere scholen geen Latijn mochten onderwijzen. Enkel de Grootschool had deze bevoegdheid. Bovendien dienden de kleine scholen een deel van het schoolgeld dat ze inden, aan de rector van de Grootschool af te staan
In het begin van de 15de eeuw werd de rector nog betaald door de abdij van Tongerlo. Kort na de oprichting van het Sint-Sulpitiuskapittel stond de abt het begevingsrecht van het rectoraat af aan de scholaster van dit kapittel. De bezoldiging van de rector gebeurde zeker vanaf 1448 door de stad. De overdracht van het begevingsrecht in 1458 was mogelijk de regularisering van een feitelijke situatie, waarbij degene die de lasten droeg ook de lusten kreeg. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat de aanstelling van de rector steeds door de stad gebeurde. Het kapittel speelde een eerder formele rol
De ambtstermijn van een rector bedroeg meestal zes jaar en ging telkens in op 24 juni. Naast de voornoemde bijdragen van de meesters van de kleine scholen (recognitiegeld) bestond het inkomen van de rector nog uit schoolgeld, hoogtijgeld (geschenken bij speciale gelegenheden), een vaste jaarwedde vanwege de stad, een geschenk van het kapittel en inkomsten uit de door hem of zijn scholieren gezongen missen. Daarnaast genoot hij van allerlei vrijstellingen. Hij stond zelf in voor de lonen van de twee ondermeesters
Aan de hand van de overeenkomst bij de aanstelling van rector Van Stiphout op 14 december 1609 kan het curriculum in deze periode worden vastgesteld. Dit bestond uit de etymologie, de syntaxis, de poësis en de dialectica. Bovendien werd er ook Grieks onderwezen. Van Stiphout kreeg uitdrukkelijk als opdracht zijn scholieren voor te bereiden op de universiteit. De methode van onderwijzen liet de stadsmagistraat aan de rector over
Het schooljaar begon in principe op Sint-Jansmis (24 juni) en werd onderbroken door een aantal verlofperiodes: zes dagen tijdens de kermisweek (eerst zondag na 2 juli), acht dagen bamisverlof (begin oktober) en acht dagen tijdens de kerstvakantie (21 december). Op een 30-tal heiligendagen, op zondag en tijdens twee halve dagen per week kregen de scholieren geen les. Ze dienden op zondag wel de mis op te luisteren
.
Door de godsdienstoorlogen en de vele inkwartieringen was het peil van de Grootschool omstreeks 1600 sterk achteruitgegaan. Bovendien rezen er voortdurend meningsverschillen tussen de kapittels van Sint-Sulpitius en Sint-Jan, de stad en de rectoren van de school. Zo werd rector Van Groenendonck in 1603 vóór het einde van zijn mandaat ontslagen. De stad wees op de onverenigbaarheid van het ambt met zijn functie als kanunnik. Van Groenendonck werd in hoger beroep echter in het gelijk gesteld, zodat de stad de reeds aangestelde rector Jan Van de Bruele diende te ontslaan. Na het schooljaar 1602-1603 wordt Van Groenendonck echter niet meer in de stadsrekeningen vermeld. Jan Van de Bruele bleef rector tot in 1609. Na heel wat zoeken werd deze priester hetzelfde jaar nog opgevolgd door Wouter van Stiphout, een leek. Het stadscollege telde op dat ogenblik drie leerkrachten. Die gaven les in de lokalen van de oude Lakenhalle. In 1612 kwam het tot een hevige twist tussen rector van Stiphout, gesteund door het stadsbestuur, en de beide kapittels. Hierbij werd de rector zelfs tijdelijk in de kerkban geslagen, terwijl de stad de kapittels voor de Raad van Brabant wilde dagen. De rol van Van Groenendonck in deze twist is niet onbelangrijk vermits hij in deze periode de taak van scholaster waarnam
Ondertussen hadden de augustijnen zich te Diest gevestigd en na een lange reeks onderhandelingen kreeg deze kloosterorde op 4 juni 1614 de leiding over het stadscollege. In 1712 kwam het tot een conflict tussen de stad, de kapittels en de augustijnen, waarna het stadsbestuur besloot opnieuw zelf een college op te richten. Dit stond onder leiding van drie door de stad aangestelde priesters. De lessen vonden voorlopig plaats in het stadhuis, terwijl het zogenaamde Kolonelshuis in de Demerstraat als schoolgebouw werd klaargemaakt. In 1713 verhuisde men naar het gebouw in de Demerstraat. Ter ere van de stadspatroon werd de Grootschool omgedoopt tot Sint-Dionysiuscollege
De schooloorlog met het augustijnencollege laaide de volgende jaren sterk op. In 1718 kwam zelfs Willem IV van Oranje-Nassau als heer van Diest tussenbeide in het geschil. De prins sprak zich uit ten voordele van het stadscollege. In 1771 kwam het tot een conflict tussen de scholieren en een nieuwe rector, een zekere Van der Eycken. De scholieren weigerden diens gezag te erkennen. Het stadsbestuur moest uiteindelijk de rust in de school herstellen. Deze en andere gebeurtenissen zorgden ervoor dat de Diestse vroede vaderen op 18 oktober 1774 de leiding van het college opnieuw aan de paters augustijnen overdroegen
In 1813 besloot het stadsbestuur tot de oprichting van een nieuwe middelbare school, die in 1814 van start ging in de lokalen van de Lakenhalle en in 1818 verhuisde naar het Persoonscollege in de Overstraat. In 1819 werd voor het stadscollege het voormalig bogardenklooster in de Begijnenstraat gekocht
Persoonscollege en Sint-Salvatorscollege
Bijzonder is de oprichting van het Persoonscollege en het Sint-Salvatorscollege (Collegium vanden clercken ghenaempt Sinte- Salvatoors Collegie). In de historiografie bestaat er enige onduidelijkheid over de aard van deze colleges. In tegenstelling tot wat sommige auteurs dachten, zijn dit pensionaten en geen scholen. Beide werden tussen 1568 en 1576 gesticht door Nicolaas Esschius gesticht, die voordien reeds les gaf aan de kostgangers die bij hem verbleven. Eén van hen was bijvoorbeeld Joannes Molanus, die in 1578 rector van de universiteit werd. Het Sint-Salvatorscollege bevond zich nabij de pastorie van het begijnhof, in de huidige Begijnenstraat, en zou bij de oprichting zeven scholieren hebben geteld. Rond 1780 waren het er 17, waarvan 11 beursstudenten
De statuten van het Sint-Salvatorcollege geven een duidelijk beeld van de structuur en de dagindeling van het college. Er heerste een strikte organisatie: volgens de 17de-eeuwse statuten duidde de rector onder zijn studenten de prefecten, een corrector of senior, en een lector of minister aan. Deze laatste functie werd afwisselend door alle scholieren waargenomen. De prefecten herhaalden s avonds de geziene leerstof en ondervroegen hun medescholieren twee keer per week. De senior zorgde voor de naleving van de statuten. De lector stond in voor het dekken van de tafel en het schenken van het bier. Hij luisterde het middagmaal op met godsvruchtige lezingen. Het handhaven van de tucht gebeurde niet alleen door het gebruikelijke signum voor Latijn en gedrag maar ook door middel van geldboeten, slagen en doorzending
Er bestond een vaste dagindeling. Om 5u30 tijdens de winter en om 5 uur tijdens de zomer werden de studenten voor het morgengebed gewekt. Hierop volgde een studie tot 7 uur. Nadien vertrokken de scholieren naar school. Om 11 uur volgde het middagmaal. Na de middag vanaf 12 uur was er opnieuw een studieperiode van een uur. Vervolgens gingen de scholieren van 13 uur tot 16 uur naar school. Vanaf 16u30 was er opnieuw verplichte studie tot aan het avondmaal om 19 uur. Na een korte periode van ontspanning volgde opnieuw studie tot 20u30, het uur waarop de scholieren gingen slapen. Elke dinsdag en donderdag werden er zanglessen georganiseerd. De verlofdagen werden samen doorgebracht
In 1797 werd het college opgeheven. Vanaf 1815 kregen de gebouwen opnieuw hun oorspronkelijke functie terug toen de in 1811 opgerichte Latijnse school van Antonius Brants erin gevestigd werd. Oorspronkelijk was deze instelling in de Beverstraat gehuisvest
Het Persoonscollege, ook wel Pastoorscollege genoemd, bevond zich in de Overstraat en werd omstreeks 1570 opgericht. Esschius voorzag in de aanstelling van zes priesters als docent. Dit aantal zou erop kunnen wijzen dat de bedoelingen van Esschius ruimer waren dan bij het Sint-Salvatorcollege. Mogelijk wilde hij een nieuwe school, met vijf of zes klassen in de vorm van een college oprichten. De oprichting van dit college kadert waarschijnlijk in de onderhandelingen tussen de stadsmagistraat en de Leuvense jezuïeten over de oprichting van een Latijnse school. Het Persoonscollege kan dan worden geïnterpreteerd als een poging van Esschius om de jezuïeten buiten te houden. Er is echter geen enkel bewijs dat het effectief een Latijnse school is geworden. Omstreeks 1797 telde het nog 30 studenten, waarvan acht met een studiebeurs
Het archief van de stad Diest, die feitelijk de school beheerde, mag in dit onderzoek niet over het hoofd gezien worden (SA Diest, Oud archief van de stad Diest; toegang: C. STALLAERT. Inventaire des archives anciennes de la ville de Diest (toegang: handschriftelijke inventaris ter plaatse raadpleegbaar. In de dactylografische versie zijn geen oorkonden opgenomen). Wat de besluitvorming van de stad behelst, kan verwezen worden naar de nrs. 1-52 en de stadsrekeningen nrs. 53-720. Deze zijn sporadisch bewaard in de 15de eeuw, maar vormen vanaf de 16de eeuw tot 1799 praktisch een volledige reeks. Een tweede deel bevat de kerkelijke archieven van Sint-Sulpitius, de O.-L.-Vrouwekerk, de Sint-Janskerk en de Sint-Jacobskapel (nrs. 832 tot 10913). Vooral de rekeningen van de Sint-Sulpitiuskerk en de Sint-Janskerk kunnen nuttige gegevens opleveren. Onontbeerlijk is paragraaf 11 (Fondations en faveur de lenseignement: nrs. 1418-1420): nr. 1418: stichting door juffrouw Verdonck van een beurs ten voordele van een student in het Sint-Salvatorscollege; nr. 1419: stukken betreffende het Persoonscollege; nr. 1420: stukken betreffende het Sint-Salvatorscollege.
Het archief van het Sint-Sulpitiuskapittel bevat onder andere de rekeningen van het kapittel vanaf 1462 tot de Franse periode, de gebruikelijke stukken met betrekking tot het goederenbeheer, de liturgie de statuten en het bestuur van het kapittel. De stukken met betrekking tot het onderwijs werden in bundel nr. 263 verzameld. Voor dit onderzoek kan ook verwezen worden naar de nr. 241 met onder andere de statuten en stukken met betrekking tot de oprichting van het kapittel en nr. 242 met fragmenten van de kapittelbesluiten. Een deel van het kapittelarchief wordt in het RA Leuven bewaard. Deze bescheiden hebben echter geen rechtstreeks betrekking op het onderwijs (zie A. DHOOP. Inventaire général des archives ecclésiastiques du Brabant. Dl. 5. Brussel, 1930, p. 219-211, nrs. 19.555-19.569). Het kerkelijk archief Brabant bevat nog enkele stukken van het Sint-Salvatorscollege (RA Leuven. Kerkelijk archief Brabant, nrs. 13.801-13.804bis en 20.003 (toegang: A. DHOOP. Inventaire général des archives ecclésiastiques du Brabant, 6 dln. Brussel, 1905-1932). Het betreft twee goederenregisters uit de 17de en 18de eeuw en rekeningen. De nrs. 13.805 en 13.806, respectievelijk de voorwaarden voor een aanstelling van een regent (1731) en een boedelinventaris (1731, 1753), hebben betrekking op het Persoonscollege.
In het algemeen kan ook verwezen worden naar het archief van de Sint-Sulpitiuskerk (SA Diest, Archief van de Sint-Sulpitiuskerk Diest, 576 nrs. (toegang: R. VAN DE VEN. Inventaris van het archief der Sint-Sulpitiuskerk Diest, met bijvoegsels 1986 en 1997. Diest, 1976. Dactylografische inventaris is ter plaatse raadpleegbaar).
1.Stukken met betrekking tot de oprichting van de school
Een afschrift van de akte, gedateerd op 25 september 1245, waarin Arnold IV, heer van Diest, aan de abt van Tongerlo het recht afstaat om de rector van de scholen aan te stellen, werd uitgegeven door M. ERENS. De oorkonden der abdij Tongerloo, dl. 1. Tongerlo, 1948, p. 180). De rector van de grote school wordt voor het eerst (1412) vermeld in: SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nr. 23, p. LXII (los blad).
Wat het Sint-Salvatorscollege betreft is er enige onzekerheid over de exacte stichtingsdatum. In mei 1576 (SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nr. 1420m) bevestigde Esschius de oprichting van het Sint-Salvatorcollege. De stichtingsdatum van het Persoonscollege is tot nog toe niet bekend. Wel kan er verwezen worden naar een verzoekschrift van Esschius en de abt van Averbode aan de stadsmagistraat voor de oprichting van een bijzondere school (zie nr. 5). Op 6 september 1569 zou de stadsmagistraat een jaarlijks bedrag van 400 rijnsgulden aan dit college ter beschikking hebben gesteld (niet in de stadsrekeningen).
2.Historiografische bronnen met betrekking tot de geschiedenis van de school
Het onderwijs te Diest werd sterk beïnvloed door Nicolaas Esschius. zijn levensbeschrijving werd omstreeks 1580 opgesteld door Arnold Jannes, diens opvolger als pastoor van het begijnhof. Deze biografie werd uitgegeven door: P. DE RAM. Venerabilis Nicolai Eschii, in Univ. Lovaniensi artium doctoris et s. Theol. Baccalaurei, begginagii diesthemiensis pastoris, Vita et Opuscula Ascetica. Leuven, 1858. In 1713 verscheen een Nederlandse vertaling van de norbertijn G. GYBELS. Het leven Van den Eerweerdighen Vaeder Mynheer Nicolaus Van Esch oft Esschius, Eertyts Pastoir van het Begynhoff van Diest genaemt, S. Catarinen-Hoff . S.l., s.d.
3.Stukken met betrekking tot de afschaffing van de school
Het verzoekschrift van de augustijnen aan Filips-Willem van Oranje voor de oprichting van een klooster en college en het positieve antwoord van de stadsmagistraat worden door F. RAYMAEKERS. Het Kerkelijk en liefdadig Diest. Leuven, 1870, p. 319 en 320 uitgegeven; zo ook de beslissing van de magistraat om de leiding van de school voor één jaar aan de augustijnen toe te vertrouwen (p. 322-323). In het SA Diest wordt de overeenkomst tussen het Sint-Sulpitiuskapittel en de augustijnen bewaard (Kerkarchief Diest, nrs. 263 en 1614). Zie Augustijnencollege Diest.
4.Plattegronden, plannen en andere afbeeldingen
In 1832-1833 werd het Sint-Salvatorcollege aan het leger verhuurd. Tussen de bescheiden met betrekking tot deze verhuring bevindt zich een schets met de indeling van het gebouw (SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nr. 1420n).
5.Schoolreglementen
Archief der Heren en Stadsarchief van Diest, nr. 3098 (RA Beveren) bevat een reglement voor de Grootschool uit 1448 over het schoolgeld. Schoolreglementen kunnen eveneens teruggevonden worden in de aanstellingsbesluiten van de verschillende rectoren (SA Diest, Archief van het Sint-Sulpitiuskapittel, nr. 263; zie ook de magistraatsbesluiten). Er kan ook verwezen worden naar de eed die de rectoren na hun aanstelling voor het kapittel dienden af te leggen (SA Diest, Archief van het Sint-Sulpitiuskapittel, nr. 263).
De statuten van het Sint-Salvatorscollege (Statuta Collegii S. Salvatoris Diesthemij.) worden in het universiteitsarchief van de KU Leuven, Fonds Philippen bewaard. Ze werden uitgegeven door P. DANIELS. Diestiana, bijdragen tot de geschiedenis van Diest. Hasselt, 1896, p. 83-91. In 1682 werden deze statuten door Jan van Rivieren, pastoor van het begijnhof, herzien. Bijna alle artikelen werden in hun eerste vorm gehandhaafd (SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nr. 1420l; dit werd uitgegeven door F. RAYMAEKERS. Het Kerkelijk en liefdadig Diest. Leuven, 1870, p. 487).
Een kopie van het verzoekschrift van Esschius aan de stadsmagistraat om het Persoonscollege op te richten bij F. RAYMAEKERS. Historische Oogslag op het Begynhof van Diest. Brussel, 1862, nota 1.
Onder het nr. 1420l (SA Diest, Oud archief van de stad Diest) wordt nog een stuk bewaard met de titel Reglement voor t Latijnsch Kollegie der Stadt Diest. Vermoedelijk gaat het om een reglement van de Latijnse school van Brants uit het begin van de 19de eeuw.
7.Scholierenlijsten
In SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nr. 1419b wordt een 18de-eeuwse lijst van inwonende studenten van het Persoonscollege bewaard. In SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nr. 1420n bevinden zich ontvangstbewijzen met de namen van scholieren die in het Sint-Salvatorscollege verbleven. Voor het Sint-Salvatorscollege kan er ook verwezen worden naar de rekeningen uit de 17de en 18de eeuw (RA Leuven, Kerkelijk archief Brabant, nr. 13.804bis).
11.Lijsten van onderwijzend en leidinggevend personeel
Vanaf de 16de eeuw komen de namen van de schoolmeesters voor in de stadsrekeningen (SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nrs. 53-617). Zie ook de besluiten van de magistraat onder de rubriek: Archives Administratives (nrs. 1-52) en de bundel over het onderwijs in SA Diest, Archief van het Sint-Sulpitiuskapittel, nr. 263. In de kapittelbesluiten van het Sint-Sulpitiuskapittel te Diest (SA Diest, Archief van het Sint-Sulpitiuskapittel, nr. 242) kunnen tevens een aantal namen van rectoren gevonden worden.
12.Bibliotheekcatalogi
Omstreeks 1788 werd een boedelinventaris van het Persoonscollege opgesteld (SA Diest, Oud archief van de stad Diest, nr. 1419t). Ook de aanwezige boeken worden in de lijst vermeld.
13.Programmas en andere stukken met betrekking tot schooltheater en prijsuitdelingen
Het programma van het treurspel Chosroës Rex Persarum, opgevoerd in 1766, wordt bewaard in SA Diest.
18.Inspectieverslagen
Het visitatierecht van het kapittel blijkt onder meer uit de processen die in het eerste kwart van de 17de eeuw gevoerd werden (SA Diest, Archief van het Sint-Sulpitiuskapittel). Voor concrete verslagen is een diepgaand onderzoek van het archief van het Sint-Sulpitiuskapittel noodzakelijk.
De basispublicaties voor dit onderzoek zijn de onuitgegeven licentiaatsverhandelingverhandeling van F. JOOSTENS. Bijdrage tot de geschiedenis van het onderwijs te Diest tot 1614. Leuven, 1955 en T. MORREN. Het onderwijs in het decanaat Diest tijdens de 17de eeuw (Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, nr. 62). Leuven, 1981. Beide auteurs steunden voor een groot deel op de monografie van F. RAYMAEKERS. Het Kerkelijk en liefdadig Diest. Leuven, 1870 (anastatische herdruk: Brussel, 1994). Het onderwijs wordt eveneens behandeld in M. VAN DER EYCKEN. De Geschiedenis van Diest. Diest, 1980.
Vaste URL : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_117836_DUT