VII. Gemene weide
3102, Verpachting van de Nederweide, of de Nedermeersen, gelegen langs de Leie tussen het kasteel en de Magdalenaleprozerie, afgescheiden van de Gemene Weide. 1570-1586.
1 katern
(Vooraan de volgende tekst: "Doen tot Dordt in Hollandt de sinode wiert ontgonnen / dede den duivel voor de helle vieren met pecktonnen (Synode van Dordrecht, 1619)". De (Gemene) Weide wordt al vermeld in 1346. Het was een openbaar domein buiten de Rijselpoort met diverse functies. Er werd veemarkt gehouden, het was een stapelplaats voor kalk en zavel, er stond een steenoven, en de slagers gebruikten de wei als slachtplaats (de zogenaamde "bloedput"). In 1569-1572 stond er een galg. In de 16de en de 17de eeuw werden er hutten gebouwd voor pestlijders. De handboogschutters (Sint-Sebastiaansgilde) hadden er een gildehof met schietpers. Na verloop van tijd kreeg het gebruik van de weide een meer liefdadig karakter. Enkel arme personen mochten er hun vee nog laten grazen. Pas in 1774, met de oprichting van de Armenkamer, zou de weide toegewezen zijn aan de dis. In 1865-1870 werd de weide verkocht en verkaveld. Op de plaats kwam een goederenstation. Zie hierover: T. SEVENS, "De Gemeene Weide", in Bulletijn van de Geschied- en Oudheidkundigen Kring te Kortrijk, VIII, 1910-1911, p. 89-110; P. DESPRIET, 2000 jaar Kortrijk, Kortrijk, 1990, p. 318-319; F. DEBRABANDERE, "Kortrijkse plaatsnamen tot in de 15e eeuw", in De Leiegouw, 41, 1999, p. 195.)
Instruction pour la commande [ dépôt - inventaire - élément ]:
Rijksarchief te Kortrijk -
101/3 -
3102
Précédent |
Suivant (nr. 6261)