(Inspecteurs en adjunct-inspecteurs van "du remploi" of "wederbelegging" bij de Rechtbanken voor Oorlogsschade waren doorgaans actief in een bepaald gerechtelijk arrondissement maar ze werden geleid vanuit Brussel door een centraal bestuur, de "Service central de l'inspection du remploi". Zie voor deze instelling de Wet van 6 september 1921, art. 15 (en in het bijzonder paragraaf 6 daarvan), art. 16 en art. 43. In het Nederlands heette deze dienst "Bureel voor het toezicht der wederbelegging". In principe moesten de huizen waarvoor financiële steun werd gegeven, daadwerkelijk en in dezelfde gemeente heropgebouwd worden. Dit volgens het daarbij uitdrukkelijk gehanteerde principe van "wederbelegging" of "remploi". De rechtbanken konden echter uitzonderingen toestaan. De rechtbank bepaalde ook de termijn waarbinnen het herstel moest plaatsvinden en liet dat controleren. Eventueel konden de sommen teruggevorderd worden wanneer inbreuken werden vastgesteld. Deze inspecteurs waren verantwoordelijk voor deze vormen van toezicht. Zij kwamen dus pas in actie wanneer de wederopbouw van start was gegaan. Vanaf 1 januari 1937 moesten de gedetacheerde ambtenaren terug naar hun departement van oorsprong. Tegelijkertijd werd echter voorzien dat deze "Service du Remploi" die ondertussen in naam en in bevoegdheid was uitgebreid met "et de la Liquidation des Indemnités" nog enige tijd mocht verder bestaan. Niet elk dossier van wederopbouw was immers al gerealiseerd. Het gaat voornamelijk om magistraten die in de bijzondere rechtbanken voor oorlogsschade zetelden, om staatscommissarissen en "toegevoegde" staatscommissarissen. In elk arrondissement werd een Rechtbank voor Oorlogsschade opgericht. Bijzonder was dat deze rechtbanken verplaatsbaar waren, m.a.w. ze konden zetelen in elke gemeente waar er nood aan was. De Rechtbanken werden in verschillende Kamers opgedeeld, naargelang de vereisten van de dienst. Elke Kamer was samengesteld uit een voorzitter en twee assessoren (of hun plaatsvervangers). De voorzitter en de ondervoorzitters werden door de Koning benoemd voor een termijn van drie jaar onder de effectieve, plaatsvervangende of op rust gestelde magistraten of onder de advocaten met minstens tien jaar ervaring en onder de rechtsdocenten. De effectieve en plaatsvervangende assessoren werden voor een termijn van drie jaar verkozen door de Eerste Voorzitter van het Hof van Beroep van het rechtsgebied "parmi les personnes spécialement compétentes". Bij elke Rechtbank werd een staats- of hoofdcommissaris benoemd. Deze commissarissen vertegenwoordigden de staat en het algemeen belang. De commissarissen waren belast met de vaststelling en de raming van de geleden schade en met het toezicht op de uitvoering van de vonnissen en arresten van de rechtscolleges. Door de wet van 23 oktober 1921 werden nieuwe bepalingen van kracht. Om de rechtsgang te versnellen kon 'de Koning' besluiten tot oprichting van één of meerdere Kamers met een)
Aanvraaginstructie [ archiefdienst - inventaris - archiefbestanddeel ]:
Algemeen Rijksarchief / Archives générales du Royaume -
I 590 -
955
Vorige (nr 954)
|
Volgende (nr 956)