(Het militaire echelon, dat het snelst op touw was gezet, voorzag in een strakke hiërarchische structuur om de werking van de diverse kampen te garanderen. Bovenaan de ladder bevond zich het Hoger Commando der Krijgsgevangenen-kampen (HCK), met daaronder zes regionale Commando's die elk drie tot acht kampen groepeerden. Het krijgsgevangenenkamp van Erbisoeul werd vanaf 1 juli 1946 een autonome eenheid onder het directe bevel van het HCK. Wanneer een krijgsgevangenenkamp uitgaven wenste te doen, ziet men de hiërarchische indeling netjes weerspiegeld: de kampcommandant stuurde een verzoek naar het Regionale Commando, dat de aanvraag op zijn beurt voor goedkeuring doorspeelde aan het HCK. Alvorens de Dienst voor Onderlinge Hulpverlening (DOH) tot vergoeding kon overgaan, moest de factuur nog worden geverifieerd hetzij door de DKAB wanneer het ging om een kleine, routineuze uitgave, hetzij door het Interministerieel Comité indien er grote geldsommen dienden te worden verrekend. Ook bij de vereffening van de krijgsgevangenenkampen kwam een hele procedure kijken. Een Commissie voor Verificatie stuurde na controle van de boekhouding van elk kamp een rapport naar het HCK, waarin ze eventuele aanbevelingen deed ter regularisatie van bepaalde onevenwichten. Het HCK stuurde zijn aanbevelingen vervolgens via de DKAB of de Financiële Dienst van het Leger door naar het Interministerieel Comité, dat de bevindingen tenslotte voorlegde aan de minister van Economische Zaken. Het tweede bureel stond, zoals de naam al laat vermoeden, grotendeels in het teken van de uitvoering van beslissingen die in het Interministerieel Comité voor Beheer en Coördinatie der Krijgsgevangenen werden genomen. Het bureel was in het bijzonder begaan met de controle van de uitgaven en de loonsuitkeringen. Voorts moest het de ravitaillering van de kampen, het transport van materiaal en het spoorvervoer van krijgsgevangenen helpen verzekeren.)
Aanvraaginstructie [ archiefdienst - inventaris - archiefbestanddeel ]:
Algemeen Rijksarchief / Archives générales du Royaume -
I 486 -
7