---------------------------
http://www.arch.be
De archiefbewaarplaatsen
Beschikbaar in de talen: nl | EAC-CPF XML
Soort archiefvormer : Bedrijf/Instelling
Rubriek : Kasselrijen, meierijen, kwartieren
Bron : Archievenoverzicht RA Gent
Periode : Begin 13de eeuw - 1792 (1794)
In de Vita s. Amandi uit het eerste kwart van de 8ste eeuw (kopieën 10de eeuw) wordt de Gentgouw voor het eerst vermeld: de pago cui vocabulum est Gandao. Uit het "Liber Traditionum Antiquus" van de Gentse Sint-Pietersabdij, opgemaakt in 941 blijkt dat zich in de 7de-9de eeuw slechts een beperkt aantal plaatsen in de nabije omgeving van Gent zich in de pagus Gandinse situeerden, begrensd door de pagus Mempiscus en de pagus Tornacinse. Jan Dhondt stelt in zijn ontstaansgeschiedenis van het vorstendom Vlaanderen dat Boudewijn II (879-918), gouwgraaf van de pagus Flandrensis (tussen Zwin en IJzer) en de eigenlijke stichter van het graafschap Vlaanderen kort na 883, na de vernietiging van het Karolingische staatsapparaat door de Noormanneninvallen, de Noordergouwen Gent en Waas, evenals Kortrijk en Mempiscus wist te veroveren. In het laatste kwart van de 9de eeuw bouwde hij het "castrum" te Brugge en viel van daaruit de koning van West-Francië aan. Ook de bouw van het castrum van Gent wordt aan hem toegeschreven (later Oudburg (Latijn: Vetus Castrum (a°1191); Frans: Vieuxbourg) genoemd, na de bouw van het huidige Gravenkasteel in de 12de eeuw, naam die in de dertiende eeuw overging op heel het district Gent). Wanneer de Oudburg zijn grote uitgestrektheid verkreeg, die pas later blijkt uit de belastingstabellen, blijft in duisternis gehuld, doch het is niet onmogelijk dat dit eveneens aan Boudewijn II is toe te schrijven die de gouw Gent uitbreidde ten koste van Mempiscus, om militaire redenen. Waas, tijdelijk tot dominium omgevormd en in leen gegeven aan de heren van Aalst (tot in 1165) en de Vier Ambachten waarmee Boudewijn IV door de keizer van het Duitse Rijk in 1012 werd beleend, werden bij Gent gevoegd en er pas in de 13de eeuw van losgekoppeld (cfr. hun Keuren resp. van 1241 en 1242). De oudst bij name genoemde burggraaf van Gent, Lambert, komt in 1010 voor in de Translatio Sancti Bavonis.
De burggraven werden met verloop van tijd zeer machtig en ontsnapten quasi volledig aan het grafelijke gezag. De graven Diederik en Filips van de Elzas, begunstigd door de economische situatie in de 12de eeuw, stelden hieraan een einde door hun taken te laten overnemen door afzetbare bezoldigde ambtenaren, de baljuws en de burggraafschappen om te vormen tot kasselrijen
Burggraaf werd een honorifieke functie. De oudst bekende baljuw van Gent, tevens van heel het graafschap Vlaanderen was Gerard Blunde vermeld in 1170. In de kasselrij van Gent werd evenwel, zoals elders wel het geval, geen territoriale schepenbank opgericht. De afwijkende bestuurlijke en rechterlijke organisatie in de kasselrij van de Oudburg zou het gevolg kunnen zijn van het feit dat de graaf hier zo weinig eigen bezit had. Het leenhof verwierf hier de burgerlijke criminele rechtspraak en was ook belast met de administratieve en financiële taken, die in stijgende lijn gingen na de invoering van de belastingsrepartitie, het Transport van Vlaanderen genaamd (eerste kwart 14de eeuw). De leenmannen van de Oudburg vormden de eerste roede. In dit hof van leenmannen zetelden steevast ook de heren van de drie andere roeden, de heren van de Sint-Pietersheerlijkheid, de Sint-Baafsheerlijkheid en het Land van Nevele, vertegenwoordigd door hun hoofdbaljuw.
De stad Gent had zich volgens Decavele op het einde van de 11de eeuw reeds ontvoogd en richtte een eigen schepenbank op die de rechtsmacht en het bestuur in eigen handen nam ten koste van het leenhof.
Alhoewel de grafelijke leenmannen bij hun investituur zwoeren de vergaderingen van het leenhof bij te wonen telkens dit van hen werd vereist werd hun absenteïsme met verloop van tijd zeer groot. In de calamiteuse 16de eeuw met zijn herhaaldelijke aanvragen om vorstelijke subsidies en deficitaire inkomsten van het Transport, was er bovendien nood aan bekwame geschoolde vazallen. Er gingen stemmen op voor een gesloten administratief college van leenmannen. Dit stuitte op veel verzet van de leenmannen die zich in hun privilegies beknot zagen. Maar gezien in realiteit nog slechts de leenmannen die in Gent zelf woonden regelmatig kwamen opdagen, werd in 1586 intern besloten tien van deze personen aan te stellen, genaamd de frequentation ordinaire om samen met de baljuw van de Oudburg en deze van de drie roeden de dagelijkse zaken af te handelen en de continuïteit van de administratie en de financiën zij hadden immers ook het superintendantschap over het financiële beheer van de dorpsbesturen te verzekeren. Dit College werd voorgezeten door een voorman en de leenmannen werden opgeroepen op eedt en boete. Dit informeel College, verhoogd van tien naar dertien kreeg een officieel karakter door het Reglement van 14 juni 1756.
Het leenhof, en vanaf de late 16de eeuw, het administratief College kon zijn taak slechts vervullen door het in dienst nemen van een aantal geschoolde administratieve krachten en juristen. Uiteraard waren een griffier en ontvanger noodzakelijk. Er werd ook een pensionaris aangesteld om het hof bij te staan in de oplossing van rechtsproblemenen. Er werd een procureur benoemd om hen te vertegenwoordigen bij de Raad van Vlaanderen en in 1620 een tweede met dezelfde opdracht bij de Grote Raad van Mechelen. In 1580 werd een officier aangesteld om hun belangen te verdedigen ten overstaan van de Collaterale Raden. Bij de aanvang van de Tachtigjarige Oorlog werd het ook noodzakelijk om over een compagnie soldaten te beschikken om het platteland te beveiligen. Om deze kost te dragen verwierf de kasselrij in 1592 een vorstelijk octrooi voor een belasting op het bier, de zgn. Filipsdaalder.
Sinds het einde van de 15de eeuw zijn er ook gegevens bewaard over het costuim dat er voor de deliberatie over het toestaan van de beden en subsidies en hun repartitie en advies over de aan te nemen houding t.o.v. de Staten van Vlaanderen een Algemene Vergadering van vertegenwoordigers van de dorpen, notabelen en wethouders door het leenhof werd bijeen geroepen. Deze Algemene Vergadering diende ook de kasselrijrekening af te horen. Hierbij waren, tegen de zin in van de Oudburg vanaf de late 16de eeuw twee vorstelijke commissarissen, gekozen uit de centrale vorstelijke organen aanwezig.
Echter, sinds het Reglement van 1756 boette de Algemene Vergadering aan belang in en beslistte het administratief College van leenmannen eigenmachtig over de toekenning van de beden en subsidies. Enkel de afhoring van de kasselrijrekening door de Algemene Vergadering bleef bestaan.
De belangrijkste functie in het leenhof was deze van de baljuw, enerzijds als vertegenwoordiger van de vorst, anderzijds als vertegenwoordiger van de eerste roede. Hij werd bijgestaan door een luitenant-baljuw en vier sergeanten. Vanaf de tweede helft van de 15de eeuw werd het baljuwsambt verpacht. Gezien de ontreddering van de publieke financiën begin 17de eeuw, werd het baljuwsambt door de aartshertogen Albrecht en Isabella in leenpand gegeven, en wel aan de heer van Nevele tegen de som van 8000 pond. Pas in 1786 slaagde het College van leenmannen erin het baljuwsambt weer af te kopen. De som was echter nog niet volledig afgelost toen de Franse Revolutie uitbrak en de kasselrijstructuren werden afgeschaft.
Archief van de Kasselrij van de Oudburg van Gent
Stadsarchief Gent, Oud Archief, reeks 7bis: Leenboek (kopie) van de Oudburg, 16de eeuw; Costumen, 17de-18de eeuw; Lijst van weefgetouwen, 1792 (DECAVELE J. en VANNIEUWENHUYSE J., Archiefgids. I. O.A. (Sa. Gent), nr. 14)
BUNTINX W., Oudburg van Gent, in Winkler Prins Encyclopedie van Vlaanderen, deel 4, Brussel, 1974, p. 464-465 (met kaart). BERTEN D. , Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome VII. Coutume du Vieuxbourg de Gand (Introduction), Brussel, 1904. DHONDT J., Het ontstaan van het vorstendom Vlaanderen, in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 20, 1941, p. 534-573 en 21, 1942, p. 53-94. NOWE H., Les baillis comtaux de Flandre. Des origines à la fin du XIVe siècle, Brussel, 1929. - AUGUSTYN B., Kasselrij van de Oudburg, in PREVENIER W. en AUGUSTYN B. (eds.), De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Studia 72), Brussel, 1997, p. 439-446
Vaste URL : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_119808_DUT