((1) Robrecht de Fries, graaf van Vlaanderen, zou in 1072 het klooster van Watten of Waten (Frankrijk, dép. Nord) aan de Aa tussen Saint-Omer (Sint-Omaars) en Gravelines (Grevelingen) gesticht hebben: een proosdij van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Zijn opvolgers graven van Vlaanderen voorzagen het klooster mild van goederen, inkomsten en rechten. Omstreeks 1465 ging de kerk en het grootste deel van het klooster met zijn inboedel in de vlammen op. Vanaf 1469 onder proost Robrecht werd begonnen aan een rijkelijke wederopbouw en wederuitrusting. In 1565 werd Gerard d'Haméricourt, bisschop van Saint-Omer (1562-1577), aangesteld tot proost. Hij besliste tot een unie van de proosdij met het bisdom Saint-Omer. De kloostergoederen werden geïncorporeerd in het bisschoppelijk domein (mensa episcopalis), op voorwaarde dat de bisschop het religieus leven in het klooster in stand hield. In feite bleef de proosdij dus bestaan, als deel van het bisdom. Tijdens de godsdiensttroebelen werden de kloosterlingen, ten getale van zeven, uit hun klooster verdreven (1577). Het klooster werd, behalve de kerk, platgebrand. Dat betekende het einde van het kloosterleven. De bisschop van Sint-Omaars (Saint-Omer), Jacobus Blasaeus, schonk in 1608 aan Engelse jezuïeten in ballingschap de kloostergebouwen van de voormalige Onze-Lieve-Vrouwproosdij (Prévôté Notre-Dame) van Watten (of Waten), of wat er nog van overbleef, samen met een deel van de goederen, inkomsten en rechten van de vroegere proosdij. Op dat ogenblik waren nog slechts twee reguliere kanunniken van de proosdij van Watten in leven. Behalve de gewezen proosdijgoederen ontvingen de Engelse Jezuïeten van Watten ook talrijke giften van vooraanstaande Engelse katholieken. Na Leuven en Luik vond het eigen noviciaat definitief onderdak in het klooster te Watten (1622 ?). Watten, dat tot de kasselrij Cassel (graafschap Vlaanderen) behoorde, werd in 1678 bij Frankrijk ingelijfd. In 1762-1764 werden de jezuïeten uit Frankrijk verbannen en werd de orde bij koninklijk besluit in Frankrijk opgeheven. De Engelse Jezuïeten van Watten brachten daarom in 1763 hun noviciaat over naar Gent. Daar nam het zijn intrek in het klooster van de Engelse Jezuïeten* aan de Steendam, dat al vanaf 1621 het "Derde Jaar" huisvestte. Het klooster en noviciaat van Watten stond onder leiding van een rector; verder waren er nog een minister, een novicenmeester, een procureur, twee "Vlaamse" predikanten-biechtvaders, een prefect en twee regenten van het pensionaat en een aantal lekebroeders. Op het ogenblik van de opheffing waren er te Watten 23 kloosterlingen (waarvan 2 invalide) en 18 novicen. De gebouwen werden omschreven als zeer oud en bouwvallig. (2) Een renteboek zou berusten in het Rijksarchief te Brugge en een cartularium van de proosdij van Watten in de Stadsbibliotheek van Saint-Omer, nr. 852 (vermelding van 1914). Zie ook verder nr. 122.)
Aanvraaginstructie [ archiefdienst - inventaris - archiefbestanddeel ]:
Rijksarchief te Gent -
K44 -
66
Vorige (nr 0 /5)
|
Volgende