Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1693-1772
- 201 De burgemeester en schepenen van Koolskamp, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Paussche en Vijversche, appellanten. Inv. nr. 973, f.504-513. 24 december 1727. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Paussche en Vijversche - die een enclave vormt binnen Koolskamp en ook bijdraagt in de lasten - verplicht om de inkomsten die ze sinds 1694 verkregen hebben uit de verkoop en verpachting van land en bossen evenredig te delen met de burgemeester en schepenen van Koolskamp?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 18 januari 1719 dat de burgemeester en schepenen van Koolskamp recht hebben op de helft van de inkomsten uit verpachtingen en verkopen gedaan door de burgemeester en schepenen van Paussche en Vijversche vanaf 1694 tot 1717, als bijdrage in de kosten van Koolskamp. De Raad van Vlaanderen beveelt beide partijen om voor commissaris tot een afrekening te komen. De schepenbank van Paussche en Vijversche is verplicht om daartoe alle betrokken documenten acht dagen op voorhand te consigneren. Ten slotte veroordeelt de Raad van Vlaanderen de burgemeester en schepenen van Paussche en Vijversche tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de geïntimeerden geen recht hebben op de helft van de inkomsten van de verkochte en verpachte landen en bossen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 202 De pastoor en kerkmeesters van Sint-Pieter te Mechelen als beheerders van het Sint-Juliaansgasthuis, eisers. Joannes Bogaerts, secretaris van de Grote Raad, als borg en principaal van Ferdinandus Adriani, verweerder. Inv. nr. 973, f.514-531. 24 december 1727. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van een huis in de Hanswijkstraat te Mechelen, in uitvoering van een willige condemnatie van 13 augustus 1726. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop.
- 203 De burgemeester en schepenen van Brugge, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van Nieuwpoort, appellanten. Inv. nr. 973, f.532-593. 24 december 1727. Beroep uit Vlaanderen. Zijn de burgemeester en schepenen van Brugge bevoegd als hoofdrechters voor de burgemeester en schepenen van Nieuwpoort? In concreto weigert de schepenbank van Nieuwpoort de stukken van het proces tussen Charles Albert Triest en Cornelis de Nayere over te maken aan de vierschaar van Brugge, hoewel Triest verzocht heeft om ten hoofde te gaan naar Brugge. Op 17 januari 1720 beveelt de Raad van Vlaanderen de schepenbank van Nieuwpoort om de stukken van het proces over te dragen aan de vierschaar van Brugge zodat deze een hoofdvonnis kan vellen. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de burgemeester en schepenen van Nieuwpoort tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 204 De deken en onderdekens van de kamer van kunsten en ambachten van Doornik, tussenkomend voor de deken en het ambacht van de speldenmakers van Doornik, geïntimeerden. Joseph Le Comte en Philippe du Boucquet, garen- en bandverkopers te Doornik, met hen gevoegd de directeurs van de kamer van koophandel, appellanten. Inv. nr. 973, f.594-620. 24 december 1727. Derde instantie - beroep uit Vlaanderen (De provoost en gezworenen van Doornik; Raad van Vlaanderen). Betwisting van het verzoek tot renvooi naar de kamer van kunsten en ambachten van een proces aanhangig gemaakt voor de provoost en gezworenen van Doornik. De provoost en gezworenen van Doornik verwijzen op 5 december 1721 de zaak naar de kamer van kunsten en ambachten en veroordelen Joseph Le Comte c.s. tot de proceskosten. Op 3 oktober 1722 bevestigt de Raad van Vlaanderen het vonnis van de provoost en gezworenen van Doornik. De appellanten worden veroordeeld tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen maar vermeldt uitdrukkelijk dat de appellanten voor de kamer van kunsten en ambachten hun principale zaak mogen voorleggen. De Grote Raad veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 205 Louis Hauderoy, handelaar in gouden en zilveren biezen te Parijs, suppliant. Antoine Henry, graaf d'Oignies en Mastaing, in functie van voogd van zijn nicht gravin de Coupignies, gedaagde. Inv. nr. 973, f.621-624. 10 januari 1728. Eerste aanleg - different. Betwisting van een schuldvordering van 2138 pond en tien stuivers met interest ten laste van wijlen graaf de Coupignies. De Grote Raad verklaart de schuldvordering van Hauderoy ongegrond en veroordeelt hem tot de proceskosten.
- 206 Henri Auguste de Vignacourt, graaf van La Roche, geïntimeerde. De magistraat van Namen, tussenkomend voor Jean Piret, sergeant van de 'Haute cour' van Namen, appellanten. Inv. nr. 973, f.625-634. 15 januari 1728. Beroep uit Namen. Is de magistraat van Namen verplicht om het origineel octrooi van 1699 met het register van landerijen en het filiatieregister van Namen te consigneren bij de griffie van de Raad van Namen als bewijsstukken in een proces voor de Raad van Namen?. De Raad van Namen beveelt op 14 maart 1726 de magistraat van Namen om het origineel octrooi van 18 februari 1699 en de andere gevraagde documenten gedurende twee weken te consigneren bij de griffie van de Raad van Namen en veroordeelt de magistraat tot de kosten van het debat. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Namen en verplicht de magistraat van Namen om - zoals aangeboden - de gevraagde documenten ter inzage bij de eigen griffie te leggen. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerde tot de kosten van het debat in eerste instantie en tot de kosten van het appel.
- 207 De procureur-generaal van Doornik, zowel voor zichzelf als voor de provoost en gezworenen van Doornik, appellanten. Louis Frans Errembaut en zijn vrouw Marie Louise Delfosse, jonkheer Louis Theodore de Sourdeau, raadsheer pensionaris van Namen, Michel Joseph Lamoral de Mullet, heer van Royez, c.s., geïntimeerden. Inv. nr. 974, f.1-56. 8 februari 1729. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 208 Richard Le Comte, surintendant-generaal van de Bergen van Barmhartigheid van de Nederlanden, eiser. Alouisius du Mortier, gewezen surintendant van de Berg van Barmhartigheid te Brugge en zijn minderjarige kinderen als erfgenamen van hun moeder Anna du Mortier, verweerders. Inv. nr. 974, f.57-88. 10 april 1729. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen en renten te Brugge, in uitvoering van de arresten van 24 december 1725 en van 14 augustus 1726. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten. De eiser wordt veroordeeld om de proceskosten te betalen van het proces ingesteld door kanunnik de L'Epée, één van de tegenstanders van de gerechtelijke verkoop.
- 209 Joannes Bernardus de Villegas, proost van de collegiale kerk van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge en collator van het ambt van ontvanger van de dis van deze kerk, appellant. De dismeesters en kanunniken van het kapittel van de collegiale kerk van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge, geïntimeerden. Inv. nr. 974, f.89-108. 27 oktober 1729. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de bewoordingen van de eed die de nieuw aangestelde ontvanger van de dis van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge moet afleggen. De kanunniken en dismeesters willen dat de nieuwe ontvanger in zijn eed verklaart dat hij niet heeft betaald voor zijn ambt. Op 9 maart 1729 verklaart de Raad van Vlaanderen dat de kanunniken en dismeesters hun aanbod moeten nakomen om de nieuw aangestelde ontvanger tot zijn ambt toe te laten op voorwaarde dat hij de eed aflegt zoals die in de plakkaten is voorzien, en dus mét de verklaring dat hij niet heeft betaald voor zijn ambt. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de Villegas tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 210 Ignatius Ramont uit Gent, appellant. Rochus Hamerlinck, koopman te Gent, geïntimeerde. Inv. nr. 974, f.109-112. 27 januari 1730. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting om een rente van 4 pond per jaar te betalen. Hamerlinck beweert dat hij geen erfgenaam is van de persoon die de rente oorspronkelijk heeft afgesloten en dat de overeenkomst, gesloten tussen inmiddels overleden verwanten van beide partijen, niet kan overgedragen worden op hun nakomelingen. De Raad van Vlaanderen verklaart op 13 februari 1728 dat Ramont geen recht heeft om de jaarlijkse rente te eisen van Hamerlinck en veroordeelt Ramont tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 211 François Ignatius de Saint Omer, heer van Wissche, Terdegem en Loberge, na zijn dood opgevolgd door François Louis de Beaufort, heer van Mondicourt en Charles Antoine de Beaufort, mede namens hun zus Isabelle Dorothée, appellanten. Albert Adriaan François Joseph du Chastel, graaf van Petrieu, geïntimeerde. Inv. nr. 974, f.113-182. 18 februari 1730. ( Zie bijlage voor volledige beschrijving).
- 212 De abt van de abdij van Sint-Pieter te Gent en Charles Schockaert, ontvanger van deze abdij, geïntimeerden. Jan Baptiste de Smit [Smidt of Smet], advocaat bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Inv. nr. 974, f.183-231. 13 maart 1730. Beroep uit Vlaanderen. Welke rechtbank - de Raad van Vlaanderen of het opperleenhof van Sint-Pieter - is bevoegd om de reformatie van een vonnis van de schepenen van de heerlijkheid, roede en vierschaar van Sint-Pieter te behandelen? Terwijl in deze zaak wordt geprocedeerd, verzoekt de Smit in een gelijkaardige zaak tegen Charles Schockaert om reformatie tegen een vonnis van de schepenbank van Zwijnaarde bij de Raad van Vlaanderen. Dit leidt tot een debat in november 1727 waarin de abt van Sint-Pieter opnieuw oorlof van hove vraagt en verzoekt om beide zaken samen te oordelen. De Raad van Vlaanderen verwijst op 18 maart 1728 de reformatie tegen het vonnis van de schepenen van de heerlijkheid van Sint-Pieter naar het opperleenhof van Sint-Pieter en veroordeelt de Smit tot de proceskosten. In de kwestie van het debat van november 1727 verklaart de Raad van Vlaanderen het verzoek tot oorlof van hove gegrond; de Smit wordt veroordeeld tot de kosten van het debat. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 213 Jean de Suenne, burger van Namen, als vertegenwoordiger van Marie Jacob, geïntimeerde. De proost, deken en het kapittel van de kathedraal van Saint-Aubain te Namen, appellanten. Inv. nr. 974, f.232-267. 17 maart 1731. Beroep uit Namen. Betwisting van een rente die oorspronkelijk door Nicolas Philippe de Wespin moest betaald worden aan Marie Françoise Wauthier, van wie Marie Jacob de erfgename is. Aangezien de huizen die als onderpand voor deze rente dienen nu in handen zijn van het kathedraalkapittel van Saint-Aubain, is de vraag of de proost en deken verplicht zijn om de canons van de rente verder te betalen en dit vanaf het jaar 1725. Op 20 februari 1728 verklaart de Raad van Namen dat het kapittel verplicht is om de canons van de rente van 75 gulden te betalen voor de jaren 1725 tot en met 1727, op straffe van inbeslagname van het onderpand. Het kapittel wordt veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Namen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 214 De burgemeester en schepenen van het ambacht en de baronie van Maldegem, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van de stad en het ambacht van Boekhoute, appellanten. Inv. nr. 974, f.268-283. 14 augustus 1731. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de burgemeester en schepenen van Maldegem en de burgemeester en schepenen van Boekhoute met betrekking tot het recht om kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Nicolaas Matthijs. De Raad van Vlaanderen wijst op 7 mei 1728 de kennis van de staat van goed toe aan de burgemeester en schepenen van Maldegem en veroordeelt de burgemeester en schepenen van Boekhoute tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen, wijst de kennis van de staat van goed toe aan de appellanten en veroordeelt de geïntimeerden tot een schadevergoeding en tot de proceskosten van beide instanties.
- 215 Abigael Nuyts, weduwe van Jan Frans de Raedt, heer van Kerkem, eiser. Jaspar de la Vallée, curator van het sterfhuis van Maria Fourmentrau, weduwe van Jan de Prets, verweerder. Inv. nr. 974, f.284-314. 12 mei 1731. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Bavikhove, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 31 juli 1726. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder in zijn functie van curator tot de proceskosten.
- 216 De hoofdman, pointers en regeerders van de parochie Langemark en de baljuw, burgemeester en schepenen van de heerlijkheid Cleve, geïntimeerden (en gedaagden). De prior en religieuzen van de abdij van Voormezele, de prior en de religieuzen van de abdij van Anchin en de kanunniken van Sint-Maarten en Terwaan in de kathedraal van Ieper, tiendheffers in de parochie Langemark, appellanten (en verzoekers van revisie). Inv. nr. 974, f.314-371. 19 juli 1729 - 26 november 1731. Beroep uit Vlaanderen - revisie. Zijn de abdij van Voormezele, de abdij van Anchin en de kanunniken van de kathedraal van Ieper als tiendheffers in de parochie Langemark verplicht om de schade aan de kerk van Langemark te herstellen?. Op 16 maart 1723 verplicht de Raad van Vlaanderen de tiendheffers tot het herstellen van de kerk en tot het betalen van een schadevergoeding. De Raad van Vlaanderen veroordeelt de tiendheffers tot de proceskosten, maar compenseert de kosten van het debat ontstaan sinds het tussenvonnis van 15 mei 1721. De Grote Raad bevestigt op 16 juli 1729 het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten. Op 26 november 1731 wijst de Grote Raad de propositie van erreur af. De prior en religieuzen van de abdij van Voormezele worden veroordeeld tot de boete van frivole revisie en tot de proceskosten.
- 217 Gille, baron van Kerkem en zijn vrouw, samen met N. Huygens, eerste officiaal van de Raad van Brabant, aangesteld door de Raad van Brabant als voogd van de minderjarige kinderen van Joseph Helman, eisers. De graaf van Egmont, prins van Gavre, gedaagde. Inv. nr. 974, f.372-407. 4 maart 1732. Eerste aanleg. Geschil omtrent een lening van 650 louis d'or, verstrekt door wijlen Maarschalk Trincy, erflater van de eisers, aan wijlen Procope François, graaf van Egmont, oom van de gedaagde. De huidige graaf van Egmont beweert dat hij van de erfenis van Procope François enkel die goederen heeft aanvaard waarop een fideicommis rust. De Grote Raad verklaart dat de eisers de 650 louis d'or, vermeld in de schuldbekentenis van 21 maart 1706, niet mogen verhalen op de goederen vermeld in het testament van 30 mei 1680. Alvorens te beslissen over de status van schuldenaar van de gedaagde, beveelt de Grote Raad de eisers om in een aparte instantie de vrij beschikbare roerende of onroerende goederen te preciseren die de gedaagde geërfd zou hebben van Procope François en geeft de gedaagde de mogelijkheid om zich hiertegen te verweren. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de eisers tot twee derde van de proceskosten. Over het resterende derde wordt later beslist.
- 218 Marie Albert, weduwe van Antoine Belleville, eiser. Pierre en Jean Gardes en Martin en Dorothée Giltay, verweerders. Inv. nr. 974, f.408-419. 5 april 1732. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Marche-en-Famenne, in uitvoering van een vonnis van 19 juli 1729. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt Jean Gardes en Dorothée Giltay tot de proceskosten.
- 219 Jonkheer Jean Baptiste de Boisleau, heer van Vien, kapitein in dienst van de keurvorst van Keulen, eiser. Isabelle Lucie de Villegas, weduwe van Louis Gallo Salamanca, heer van Montjardin, verweerster. Inv. nr. 974, f.420-439. 15 november 1732. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Montjardin, in uitvoering van vonnissen van de Raad van Luxemburg van 27 januari 1707 en 12 april 1720 en van een arrest van de Grote Raad van 15 januari 1724. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de proceskosten.
- 220 De hoogbaljuw en hoofdschepenen van het Land van Waas, geïntimeerden. Guilliam Jan d'Hanens uit Vrasene, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, appellant. Inv. nr. 974, f.440-461. 21 februari 1733. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van een proces in reformatie tegen een vonnis van de leenmannen en de schepenen van de vierschaar van Vrasene. Guilliam Jan d'Hanens heeft zijn verzoek tot reformatie ingediend bij de Raad van Vlaanderen, maar de hoofdschepenen van het Land van Waas menen dat de zaak hen toekomt. Op 11 december 1731 verwijst de Raad van Vlaanderen het proces in reformatie naar de hoofdschepenbank van het Land van Waas. Guilliam Jan d'Hanens wordt veroordeeld tot de helft van de proceskosten; de resterende helft wordt gecompenseerd over beide partijen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
280 gevonden, 201 t/m 220 getoond, pagina 11 van 14