Nadere toegang op de geëxtendeerde sententies van de Grote Raad van Mechelen, 1693-1772
- 241 Henri Deville c.s., erfgenamen van Dieudonnée Lejeune, weduwe van Jacques Deville, eisers. Pierre Schaudheyd, verweerder. Inv. nr. 975, f.273-286. 28 juni 1738. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen te Durbuy in de parochies Borlon, Petit-Somme en Heyd, in uitvoering van een arrest van 8 augustus 1732. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 242 Jonkheer Guilliam Antoine Damerin, heer van Hoflande, zowel voor zichzelf als voor zijn mede-erfgenamen van kanunnik Petrus Franciscus Zannequin, overleden poorter van de stad Ieper, appellant. Michiel Pijpe Vraem, voogd van Joseph Louis en Marie Peternelle Zannequin, minderjarige wezen van jonkheer Louis Charles Zannequin en legatarissen van de roerende goederen van kanunnik Petrus Franciscus Zannequin, geïntimeerden. Inv. nr. 975, f.308-335 (kopie van f.287-307). 4 oktober 1738. Vierde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Weeskamer van Ieper; Schepenbank van Ieper; Raad van Vlaanderen). Betwisting van de testamentaire bepalingen omtrent de roerende goederen uit de erfenis van kanunnik Zannequin. Het testament bepaalt dat alle roerende goederen aan Joseph Louis en Marie Peternelle Zannequin toekomen. Damerin meent echter dat volgens de Ieperse costumen Zannequin slechts één derde van zijn roerende goederen kon nalaten aan zijn neef en nicht. Op 8 maart 1736 verklaart de weeskamer van Ieper dat het testament van kanunnik Zannequin geldig is en moet worden uitgevoerd. De weeskamer veroordeelt Damerin c.s. tot de proceskosten. De schepenbank van Ieper hervormt het vonnis op 18 mei [1736] en besluit dat slechts één derde van de roerende goederen uit de erfenis van kanunnik Zannequin aan Joseph Louis en Marie Peternelle toekomen. De schepenbank veroordeelt hun voogd tot de proceskosten van beide instanties. De Raad van Vlaanderen hervormt het vonnis van de schepenbank van Ieper op 13 november 1736 en bevestigt het vonnis van de weeskamer van Ieper. De schepenbank wordt veroordeeld tot een boete van 30 gulden en Damerin tot de kosten van het proces voor zowel de schepenbank van Ieper als voor de Raad van Vlaanderen. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 243 De hoofdschepenen van het Land van Waas, tussenkomend voor Joannes du Verger en Jan Verstraeten, respectievelijk stadhouder en meier van Vrasene en Sint-Gillis-Waas, Laurijs Van Pijvelde, stadhouder van Kemzeke en Ferdinand Marchand, meier van Stekene, appellanten. Ignatius en Josine Van Goethem, Marie de Cock, weduwe van Anthony Van Goethem en Peter Janssens, geïntimeerden. Inv. nr. 975, f.336-372. 6 februari 1739. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van het verzoek tot renvooi van 3 verschillende rechtszaken, aanhangig gemaakt voor de Raad van Vlaanderen, naar de vierschaar van het Land van Waas. De Raad van Vlaanderen wijst op 5 oktober 1735 het verzoek tot renvooi af en verplicht de stadhouder en meier van Vrasene, de stadhouder van Kemzeke en de meier van Stekene om voor de Raad van Vlaanderen te antwoorden op de conclusies van de tegenpartij. De Raad van Vlaanderen veroordeelt hen evenals de hoofdschepenen van het Land van Waas tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verwijst de oorspronkelijke drie rechtszaken naar de vierschaar van het Land van Waas. De Grote Raad veroordeelt de geïntimeerden tot de proceskosten van beide instanties.
- 244 Ignatius Van Goethem, licentiaat in de beide rechten, baljuw van Zalegem en Meerdonk, suppliant. De abten van Sint-Pieter en Boudelo en het kathedraalkapittel van Doornik, rescribenten. Inv. nr. 975, f.373-390. 24 december 1740. Eerste aanleg - different. Betwisting van de uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 18 november 1724. Volgens de suppliant is het arrest niet op hem van toepassing aangezien wijlen zijn broer Joannes Van Goethem het proces dat aanleiding heeft gegeven tot het arrest, zonder zijn medeweten of toestemming heeft gevoerd. De Grote Raad verklaart dat het arrest moet uitgevoerd worden en veroordeelt de suppliant tot de proceskosten.
- 245 Gerard de Witte, c.s., eisers. Joanna Theresia de Duysschere, weduwe van Daniël Van Haecken, verweerster. Inv. nr. 975, f.391-405. 11 februari 1741. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen in de stad Brugge, in uitvoering van een overeenkomst tussen beide partijen van 14 april 1739. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerster tot de kosten van haar verzet en tot de proceskosten.
- 246 Jaques Cornelis c.s., eisers. De weduwe en erfgenamen van Jaques Croquet, verweerders. Inv. nr. 975, f. 406-427. 20 mei 1741. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van verschillende goederen te Kortrijk en omstreken, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 4 juni 1740. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 247 De deken en het kapittel van de collegiale kerk van Sint-Pieter in Rijsel, tiendheffers te Wervik, appellanten. Pierre Warhop, pastoor van Wervik, geïntimeerde. Inv. nr. 975, f.428-449. 29 januari 1742. Beroep uit Vlaanderen. Is het kapittel van Sint- Pieter in Rijsel als tiendheffer dan wel de pastoor van Wervik verantwoordelijk voor het betalen van een tweede onderpastoor?. De Raad van Vlaanderen verklaart op 16 oktober 1740 dat de pastoor van Wervik - zoals hij zelf heeft voorgesteld - samen met de andere tiendheffers a rato van zijn tiende moet bijdragen tot het onderhoud van de tweede onderpastoor. Het kapittel van Sint-Pieter te Rijsel wordt veroordeeld tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart dat de geïntimeerde verplicht is om in te staan voor de appellanten in het proces tegen de burgemeester, schepenen, pointers en inwoners van Wervik met betrekking tot het onderhoud van de onderpastoor, tenzij hij liever het aanbod aanvaardt om in ruil voor het afstaan van de inkomsten van zijn priesterambt 500 gulden per jaar te ontvangen of om zijn inkomsten te laten schatten. De Grote Raad veroordeelt de pastoor tot het vergoeden van de schade en tot het betalen van de proceskosten van beide instanties.
- 248 Gerard Norbert de Robiano, in functie van griffier en ontvanger van de Grote Raad van Mechelen, eiser. Jacques Philippe Le Senne voor zijn vrouw Jeanne Thérèse Cuvelier en Jean François Fouret, verweerders. Inv. nr. 975, f.450-457. 8 mei 1742. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in Pipaix ter betaling van rapportgelden verschuldigd aan de Grote Raad, in uitvoering van een arrest van 15 april 1740. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerders tot de proceskosten.
- 249 De burgemeester en schepenen van Tielt, tussenkomend voor Joanna Clara Van Santvoorde, weduwe van de heer Jacques de Caigny, overleden burgemeester en poorter van de stad Tielt, geïntimeerden. De weeskamer van de stad en kasselrij Kortrijk, appellant. Inv. nr. 975, f.458-491. 24 december 1742. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting van Joanna Clara Van Santvoorde om te betalen voor de registratie van de staat van goed van het sterfhuis van haar overleden echtgenoot aan de weeskamer van Tielt en aan de weeskamer van Kortrijk. De Raad van Vlaanderen verklaart op 9 juni 1734 dat de aanmaning door de weeskamer van Kortrijk tot betaling van de registratie van de staat van goed ongegrond is en veroordeelt de weeskamer tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellant tot de boete van frivool appel, tot de boete van rekest civiel en tot de proceskosten.
- 250 De abt van de Onze-Lieve-Vrouwabdij van Orval, eiser. Pierre Machuray, curator van de onbeheerde nalatenschap van wijlen Catharine Salomon, verweerder. Inv. nr. 975, f.492-507. 24 december 1743. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de onroerende goederen van wijlen Catharine Salomon te Neufchâteau, in uitvoering van de arresten van 17 oktober 1722, 27 oktober 1740, 28 november 1740 en 29 december 1740. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 251 Catherine en Elisabeth Thierry uit Orchimont, supplianten. Pierre Joseph Renson, smid uit Dinant, zowel voor zichzelf als voor zijn mede-erfgenamen, rescribent. Inv. nr. 975, f.508-517. 23 januari 1744. Eerste aanleg - different. Geschil omtrent de voorwaarden bij de liquidatie van een rente voor commissaris van de Grote Raad. De Grote Raad verklaart dat beide partijen voor commissaris moeten overgaan tot liquidatie van vijf achtsten van de rente op grond van de overdracht van 13 juli 1700 en overeenkomstig het voorstel van de supplianten. De Grote Raad veroordeelt de rescribent tot de proceskosten.
- 252 De proost, deken en het kapittel van Sint-Rombouts te Mechelen, tiendheffers in het kwartier van de stad Mechelen genaamd 'Pennepoel en Scheperswijde', impetranten van brieven van maintenue. Petrus Peeters, pastoor van het groot begijnhof en J.B. Baert, Anna Van Lier, Clara Christina Scheppers en Helena Maria Vanden Eeckaert, grootmeesteressen van het groot begijnhof van de stad Mechelen, gedaagden. Inv. nr. 975, f.518-553. 4 maart 1744. Eerste aanleg. Betwisting van het recht van de impetranten om tienden te heffen in het kwartier 'Pennepoel en Scheperswijde' te Mechelen. De partijen komen tot een onderlinge overeenkomst die wordt bekrachtigd door de Grote Raad.
- 253 Jonkheer Claude de Ceelles d'Awant, woonachtig te Vaulx lez Nouville, zowel voor zichzelf als voor de mede-pretendenten van de erfenis van Jeanne Marie d'Arimont, suppliant. De abdis van het klooster van Sint-Clara in Echternach, rescribente. Inv. nr. 975, f.554-559. 21 oktober 1745. Eerste aanleg - different. Kan het klooster van Sint-Clara als een dodehandsinstelling de onroerende goederen erven die Jeanne Marie d'Arimont - zowel via een gift tijdens haar leven als bij testament - aan de religieuzen heeft nagelaten?. De Grote Raad verklaart dat de bepalingen met betrekking tot de onroerende goederen in het testament van Jeanne Marie d'Arimont evenals de gift tijdens haar leven ongeldig zijn en beveelt de rescribente om ervan afstand te doen ten voordele van de suppliant. De Grote Raad veroordeelt de rescribente tot het terugbetalen van alle opbrengsten sinds het overlijden van Jeanne Marie d'Arimont en tot het betalen van de proceskosten.
- 254 Bernard Grosfils, handelaar te Verviers, eiser. Gaspar Remacly, pastoor van Salm, verweerder. Inv. nr. 975, f.560-567. 29 maart 1749. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen te Vielsalm, in uitvoering van een arrest van 14 augustus 1744. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 255 De deken, meesters, gezworenen en suppoosten van het vrije en geoctrooieerde bakkersambacht te Aalst, geïntimeerden. De burgemeester en schepenen van Aalst, appellanten. Inv. nr. 976, f. 1-13. 28 april 1750. Beroep uit Vlaanderen. Betwisting van de verplichting tot consignatie van het origineel octrooi dat de heffing van de accijnzen op meel en brood bepaalt. Het bakkersambacht verzoekt deze consignatie in het kader van een rechtszaak die het voor de schepenbank van Aalst voert tegen Philips Siron, pachter van de broodaccijnzen. De schepenbank wil dit origineel octrooi gedurende een periode ter beschikking stellen van het bakkersambacht, maar dan wel enkel op kosten van deze laatste. De Raad van Vlaanderen verklaart op 29 januari 1749 het verzoek van het bakkersambacht gegrond en verplicht de burgemeester en schepenen van Aalst om onder eed en voor een periode van drie weken het origineel octrooi, evenals andere privileges die betrekking hebben op de accijnzen op brood, te consigneren. Ten slotte veroordeelt de Raad van Vlaanderen de burgemeester en schepenen van Aalst tot de kosten. De Grote Raad vernietigt het appel en spreekt recht met een nieuw vonnis. Hierin verklaart de Raad dat de appellanten de geïntimeerden inzicht moeten geven in het origineel octrooi en alle daaropvolgende bepalingen met betrekking tot de accijnzen op het brood. Eveneens zijn de appellanten verplicht om hun aanbod van 16 december 1747 na te komen om de griffie het octrooi te laten zoeken en het gedurende drie weken ter beschikking te stellen van het bakkersambacht op voorwaarde dat het de kosten draagt. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de geïntimeerden tot de kosten van het appel; de kosten van de eerste instantie worden gecompenseerd over beide partijen.
- 256 De erfgenamen van wijlen Jan Baptiste Van Maele, eisers. Paulus Josephus Le Roij, verweerder. Inv. nr. 976, f. 14-23. 24 december 1749. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van de heerlijkheid Ter Elst te Melsele, in uitvoering van een vonnis van de Raad van Brabant van 31 oktober 1725. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 257 De burgemeesters en schepenen van Brugge, tussenkomend voor de weeskamer van Brugge, geïntimeerden. De schepenen van Gedele van Gent, appellanten. Inv. nr. 976, f. 24-31. 12 juni 1750. Beroep uit Vlaanderen. Bevoegdheidsgeschil tussen de burgemeesters en schepenen van Brugge en de schepenen van Gedele van Gent over het recht om kennis te nemen van de staat van goed van het sterfhuis van Marie Joanne Masson, geboren poorteres van Gent, weduwe van jonkheer Albert Joseph Wouters, geboren poorter van Brugge. De Raad van Vlaanderen verklaart op 13 februari 1740 dat de kennis van de staat van goed toekomt aan de weeskamer van Brugge en veroordeelt de schepenen van Gedele van Gent tot de proceskosten. De Grote Raad bevestigt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en veroordeelt de appellanten tot de boete van frivool appel en tot de proceskosten.
- 258 De priores en hospitaalzusters van het Koninklijk Hospitaal te Menen, eisers. Charles Joseph Thomas, graaf van Clauwez, verweerder. Inv. nr. 976, f. 32-39. 14 augustus 1750. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van het leengoed genaamd Ten Bierman te Geluwe, in uitvoering van een arrest van de Grote Raad van 10 maart 1744. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
- 259 Jonkheer Philippe Michel en Albertine Michel, weduwe van Andreas Tahon, bij leven raadsheer in de Raad van Vlaanderen, appellanten. Jonkheer Jan Baptiste Michel, broer van de appellanten en griffier in de Raad van Vlaanderen, na zijn overlijden in 1744 opgevolgd door zijn weduwe Anne Catherine de Kimpe, geïntimeerde. Inv. nr. 976, f. 40-75. 10 december 1750. Derde instantie - Beroep uit Vlaanderen (Reformatie schepenen van Gedele in vierschaar van Gent; Raad van Vlaanderen). Betwisting van de geldigheid van een akte, opgesteld op 6 april 1732, tussen Jan Baptiste Michel en zijn in 1740 overleden broer Maximiliaan Ignace Michel, kanunnik van Sint Baafs. Deze akte stipuleert dat alle goederen van de kanunnik en van Jan Baptiste Michel gemeenschappelijk zijn en dat ze bij overlijden integraal overgaan naar de langstlevende. Op 17 oktober 1742 oordelen de schepenen van Gedele van Gent in een tussenvonnis dat beide partijen bepaalde artikels van hun geheime advertissementen aan elkaar moeten voorleggen en daarop antwoorden. Tegen dit vonnis gaan Philippe en Albertine Michel in reformatie bij de Raad van Vlaanderen waarbij met wederzijdse instemming van partijen wordt besloten dat de Raad van Vlaanderen de zaak ten gronde zal oordelen. Op 1 april 1743 verklaart de Raad van Vlaanderen de akte van 6 april 1732 geldig en veroordeelt Philippe en Albertine Michel tot de proceskosten. De Grote Raad hervormt het vonnis van de Raad van Vlaanderen en verklaart de akte ongeldig. De Grote Raad verplicht de geïntimeerde om de erfenis te delen met de appellanten, inclusief de winsten sinds de dood van kanunnik Michel. Ten slotte veroordeelt de Grote Raad de geïntimeerde tot het vergoeden van alle geleden schade, tot de boete van drie rekesten civiel en tot het betalen van de proceskosten van de drie instanties.
- 260 J.B. Van Schoor, burger en koopman te Brussel, zowel voor zichzelf als namens zijn moeder, eiser. Robert Happaert, raadsheer van de Grote Raad van Mechelen, verweerder. Inv. nr. 976, f.76-93. 22 december 1750. Eerste aanleg. Sententie van decreet. Gedwongen gerechtelijke verkoop van goederen in de kasselrij Veurne, in uitvoering van een vonnis van de Grote Raad van 16 november 1741. De Grote Raad bekrachtigt de gerechtelijke verkoop en veroordeelt de verweerder tot de proceskosten.
280 gevonden, 241 t/m 260 getoond, pagina 13 van 14