---------------------------
http://www.arch.be
De archiefbewaarplaatsen
Beschikbaar in de talen: nl | EAC-CPF XML
Soort archiefvormer : Bedrijf/Instelling
Rubriek : Onderwijs. Scholen. Universiteiten.
Bron : Latijnse Scholen
Periode : 1773-1797
Datering: 11 oktober 1773 (opening voorlopig college); 1 oktober 1777 (opening Koninklijk college); 1797 (opheffing).
Studentenaantallen: ca. 69 (1778); 80 (1779); 63 (1780); 58 (1781); 55 (1782); 42 (1783); 41 (1784); 30 (1785); 24 (1786); 27 (1787); 28 (1788); 26 (1789); 24 (1790); 20(1795); 15(1796); gegevens uit: ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 31A, 31B, 52A en 52B en ARA, Algemene Regeringsraad, nrs. 2389-2439 en RA Brugge, Leiedepartement, nrs. 95 en 2931.
Historische notitie
Gezien de vroege teloorgang van het augustijnencollege hadden de jezuïeten te Ieper sinds 1700 het volledige monopolie op het humanioraonderwijs in de bisschopsstad in handen. De afschaffing van de Sociëteit betekende voor de stad dan ook een kleine ramp. De stadsmagistraat drong er herhaaldelijk bij het Comité voor de opheffing van de jezuïetenorde op aan om het gewezen jezuïetencollege vooralsnog open te houden. Op 11 oktober 1773 ging dan uiteindelijk in de oude klaslokalen een inderhaast opgericht voorlopig college van start. In samenspraak met de Ieperse bisschop Felix de Wavrans had de stadsmagistraat hiertoe een lijst met een vijftal seculiere priester-leraars aan het Comité voor de opheffing van de jezuïetenorde voorgesteld. Na goedkeuring werd het volgende lerarenkorps aangesteld: de Veurnse kanunnik Dominique Vanden Bogaerde (retorica), Louis Velle (poësis), Pierre Beaurepaire (syntaxis en prefect), François Maeckereel (grammatica) en Pierre Varlet (figuren). De vier laatstgenoemden hadden net hun theologische studies aan het bisschoppelijk seminarie achter de rug. De benoeming van een studieprefect-principaal bleef lange tijd aanslepen. De Ieperse kanunnik B.V. Lamarcq die van bij het begin sterk betrokken was bij de oprichting van het nieuwe college maakte herhaaldelijk vruchteloos aanspraak op deze functie. Aanvankelijk in het seminarie gehuisvest, kregen de vijf leraars in 1774 van het Comité de toelating zich in de gebouwen van het voormalig jezuïetenhuis te vestigen. Erg succesvol bleek het nieuwe onderwijsinitiatief niet: tussen 1773 en 1777 schommelde het aantal scholieren rond de 56. Herhaalde malen vroeg het stadsbestuur om aan het college ook een pensionaat toe te voegen, maar het voorstel werd telkenmale geweigerd
Vier jaar lang bleef deze school te Ieper als een voorlopige onderwijsinstelling bestaan. In het kader van de Theresiaanse onderwijspolitiek werden in de loop van 1777 de nodige voorbereidingen getroffen voor de opening van een officieel Koninklijk college. Zo stelden de leraars van het voorlopig college onder leiding van Beaurepaire een uitvoerige nota samen betreffende de onderwijssituatie in Ieper en omstreken. Ondanks hernieuwde verzoeken van de Ieperse magistraat om aan het nieuwe college ook een internaat te verbinden (31 mei en 16 juni 1777), besliste de Koninklijke Commissie der Studiën enkel in Brugge een college-pensionaat in te richten. Voor het college te Ieper schreef men intussen in september 1777 opnieuw de nodige kandidaat-leraars aan. Een viertal onderwijskrachten werden bereid gevonden om een leraarsambt op te nemen. Velle (poësis) bleef op post, terwijl Maeckereel naar de syntaxis werd verplaatst ter vervanging van Beaurepaire. Kanunnik Lamarcq werd aangesteld tot studieprefect en nam tevens de grammaticaklas voor zijn rekening. De augustijn Jozef Verheggen werd aangetrokken als leraar voor de grote en kleine figuren. En op de valreep (27 september) recupereerde men priester Jean-Baptiste Verhulst aanvankelijk als leraar poësis en retorica aangesteld te Oudenaarde - voor de retoricaklas. Van stadswege werd raadspensionaris en baron Joseph Bonaert de Bonant als commissaire des nouvelles études aangesteld om in naam van de magistraat het financieel beheer van het Koninklijk college op te volgen. Bij ontstentenis van een principaal verliep de briefwisseling met de Koninklijke Commissie via studieprefect Lamarcq. Op zeer korte termijn diende deze de herinrichting van de schoolgebouwen, de huisvesting van het onderwijzend personeel en de officiële opening van het Koninklijk college geregeld te krijgen. De inauguratie had uiteindelijk plaats op 1 oktober 1777, met een plechtige misviering in aanwezigheid van bisschop de Wavrans. De volgende dag gingen de lessen in het college van start
De eerste jaren had prefect Lamarcq zijn handen vol met de verdere uitbouw van de nieuwe onderwijsinstelling. In maart 1778 diende hij bij de Koninklijke Commissie een aanvraag in voor de heraanleg van de speelplaats (area), de uitbouw van een bibliotheek en het opnieuw in gebruik nemen van de leegstaande aula van het vroegere jezuïetencollege. Voor de proclamatiezaal werd in de loop van 1779 een nieuw spreekgestoelte besteld. In 1780 kochten de Ieperse dominicanen de rest van het terrein van het jezuïetenhuis op, wat al gauw aanleiding gaf tot enkele praktische problemen
Tot aan zijn ontslag in september 1781 nam prefect Lamarcq de dagdagelijkse leiding van het Ieperse college waar en correspondeerde hij regelmatig met de Koninklijke Commissie betreffende de algemene toestand in het college, het gedrag van leraars en scholieren, de studentenaantallen, de verloning en vervanging van leraars, de te gebruiken handboeken, enz. De talrijke inspanningen mochten evenwel niet baten. Met een gemiddelde van 44 scholieren per schooljaar tussen 1778 en 1790 kende het Koninklijk college immers nog minder succes dan zijn voorlopige voorganger. De eerste schooljaren dienden zich niettemin hoopvol aan, met een hoogtepunt van 80 ingeschreven studenten in november 1779. Daarna nam het scholierenaantal gestaag af tot 24 in 1786. Ook daarna raakte het aantal scholieren nooit meer op peil. Niettemin beschikken wij over gegevens dat met uitzondering van de kleine figuren (rudimenta) in 1783 tussen 1778 en 1786 ieder schooljaar alle klassen werden ingericht
Het komen en gaan en vanaf 1784 zelfs het regelmatig absenteïsme van het onderwijzend personeel droeg zeker in belangrijke mate bij tot de malaise. Tot overmaat van ramp brak de oorlog uit: in juli 1784 dreigde de aula van het college tijdelijk als opslagplaats voor de graanvoorraden van de Oostenrijkse troepen te worden gebruikt. Het ontslag van Lauwers en De Roo inmiddels ook naar het seminarie overgegaan werd geweigerd en na een visitatie van het college in april 1784 dwong de nieuwe stedelijke commissaris Jean-Baptiste De Ghens hen tot het einde van het schooljaar les te geven. Een tweede bezoek van De Ghens bracht in november 1784 aan het licht dat prefect Muys met de noorderzon was vertrokken en dat Verlinde nog steeds in functie als leraar syntaxis de dagelijkse leiding van het college had overgenomen. De relatie met De Ghens verbeterde er niet op toen bleek dat zonder zijn medeweten inmiddels ook twee nieuwe leerkrachten waren aangesteld. Bovendien waren er klachten binnengekomen van een aantal ouders betreffende extra geldboetes die door de leerkrachten aan de scholieren werden opgelegd. De Ghens liet prefect Verlinde hierover verantwoording afleggen en stelde orde op zaken, onder meer door het opstellen van een nieuw collegereglement (december 1784). In mei 1785 dienden Missonne en Verlinde vervolgens hun ontslag in, wat tot een interne stoelendans leidde
In de jaren 1785-1786 leidden een dispuut met de Ieperse stadsmagistraat over het gebruik van de proclamatiezaal en de scholieren van het Engels pensionaat van De Hans enerzijds en interne conflicten tussen de leraars betreffende de verdeling van de minervalia en het financieel wanbeheer van prefect Smits anderzijds, tot een intense briefwisseling met het Département Scolastique
In een poging de continuïteit van het onderwijs in het Ieperse college te verbeteren en moe van de talrijke conflicten met het seculiere onderwijzend personeel, trachtte men de leiding van het Koninklijk college tijdens de Brabantse Omwenteling aan de augustijnen toe te vertrouwen (zie Augustijnencollege Ieper). Op 10 augustus 1790 boden de Staten van West-Vlaanderen de augustijnen aan het Latijns onderwijs te Ieper over te nemen. Eenmaal het voorstel aangenomen, maakten de Staten van West-Vlaanderen op 16 augustus aan de dienstdoende leraars en prefect de officiële opheffing van het Koninklijk college bekend. Kort daarop werden vier paters augustijnen naar Brussel gezonden om er aan het leraarsexamen deel te nemen. Zij keerden echter onverrichterzake terug. Toen de Oostenrijkers vervolgens in december 1790 het bestuur hervatten, stelde ex-prefect Le Hardy alles in het werk om de opheffing van het Koninklijk college ongedaan te maken. Na een onderzoek door gevolmachtigd minister de Mercy-Argenteau werd het officiële Ieperse staatscollege uiteindelijk per keizerlijk decreet van 5 oktober 1791 heropgericht, met als priester-leraars: Bouma (retorica), Derlange (poësis), Le Hardy (syntaxis en prefect), Coosemans (grammatica) en Bauwens (figuren).
Als grensstad had Ieper vanaf 1792 sterk te lijden onder de opeenvolgende militaire campagnes in de aanloop naar de Franse bewindsovername. Nadat de Franse revolutionairen er zich een tijdlang hadden geïnstalleerd, werden de schoolgebouwen in 1793 door de Oostenrijks-Hessische troepen als kazerne ingenomen. Deze werden in 1794 op hun beurt verjaagd door de Franse bombardementen op Ieper, waarin ook het schoolgebouw zodanige schade opliep dat er onmogelijk nog in kon worden onderwezen. Het Ieperse college bleef niettemin verder functioneren, hoogstwaarschijnlijk in de gebouwen van het bisschoppelijk seminarie. Op 31 december 1794 meldde de magistraat althans nog de aanwezigheid van een 20-tal scholieren onder leiding van de leraars Cocquyt (grammatica, syntaxis en poësis) en Du Mortier (figuren en prefect). De vroegere retorica- en syntaxisleraars Bouma en De Lesne waren met de Franse inval verdwenen. Poësisleraar Derlange werd door het Ieperse stadsbestuur naar de Parijse école normale gezonden. Na zijn terugkeer kreeg hij in augustus 1795 de retorica en de poësis toegewezen, ex-prefect Du Mortier de syntaxis en de grammatica en Cocquyt de figuren. De herhaalde aanvragen van de leraars tot uitbetaling van hun achterstallige lonen wijzen erop dat de onderwijsinstelling gedurende de laatste jaren met een chronisch geldgebrek te kampen had. De Ieperse magistraat die herhaaldelijk weigerde te betalen meldde uiteindelijk op 10 maart 1798 que depuis le douze vendemaire dernier [2 oktober 1797] le susdit college nest plus frequenté le bâtiment étant tellement delabré par le bombardement et inondé par les pluies quil se trouve absolument inhabitable
De herhaalde supplieken van het stadsbestuur ten spijt besliste het bestuur van het nieuw opgerichte Leiedepartement ondertussen de departementale école centrale vanaf 1798 niet in Ieper, maar wel in Brugge in te richten. In 1802 dienden de leraars Derlange, Louis Morel-Delebecque en François Dominique Hans vervolgens bij het departementsbestuur een aanvraag in tot erkenning van hun particuliere middelbare school als gemeentelijke école secondaire. Vanaf oktober 1802 werd de school van Hans alsdusdanig erkend. Minder dan een jaar later bleek deze al wegens een gebrek aan leerlingen gesloten. Bij keizerlijk decreet van 5 september 1805 stelde de Franse overheid de Ieperse magistraat de gebouwen van het voormalig bisschoppelijk seminarie ter beschikking om er opnieuw een gemeentelijke école secondaire in te richten. De leiding van de school werd toevertrouwd aan de ervaren Louis-François Morel-Delebecque, tot dan toe directeur van een privéschool te Ieper en voormalig wiskundeleraar van het Sint-Jan-de-Dopercollege te Menen. Hij bleef tot 1826 directeur van de Ieperse école secondaire, later collège communal. De Brugse bisschop Boussen viste Morel-Delebecque in 1834 opnieuw op als leraar wiskunde van het bisschoppelijke Sint-Vincentiuscollege, dat kort na Pasen van dat jaar van start ging. Het Ieperse collège communal, later atheneum, bleef samen met de rijksmiddelbare school tot aan de afschaffing in 1891 in de gebouwen van het voormalig bisschoppelijk seminarie gevestigd.
De administratie van het voorlopig en het Koninklijk college te Ieper heeft vooral archiefmateriaal nagelaten in de bestanden van een aantal centrale instellingen:
ARA, Secretarie van Staat en Oorlog, nrs. 2128-2130 (toegang: A. GAILLARD en E. DE BREYNE. Inventaire sommaire des archives de la Secrétairerie dÉtat et de Guerre (daprès lexemplaire annoté salle de lecture). Brussel, 1991) bevat voornamelijk stukken betreffende de algemene toestand van het onderwijs in de Oostenrijkse Nederlanden na de afschaffing van de jezuïeten, de geplande onderwijshervormingen, de oprichting van de voorlopige en Koninklijke colleges en het functioneren van de Koninklijke Commissie der Studiën
ARA, Comité voor de opheffing van de jezuïetenorde, nr. 25 (1773-september 1776) (toegang: A. GAILLARD. Inventaire sommaire des archives du Comité Jésuitique. Exemplaire annoté Salle de lecture A.G.R. Brussel, 1991).
ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 31A, 31B, 52A en 52B (toegang: A. GAILLARD. Inventaire sommaire des archives de la Commission Royale des Etudes. Brussel, [1906]). Naast de bekende scholierenlijsten (nrs. 31A en 31B) (zie infra, nr. 7) vindt men er onder nr. 52 de vrij gedetailleerde dossiers die de Koninklijke Commissie der Studiën bijhield met betrekking tot het Koninklijk college van Ieper. Het betreft onder meer stukken over de oprichting, huisvesting en opening van het college, de leraars, briefwisseling met de opeenvolgende prefecten betreffende de praktische organisatie en het dagelijks bestuur van het college, het gedrag van leraars en scholieren en de scholierenaantallen, richtlijnen met betrekking tot het te verstrekken onderwijs, dossiers betreffende de aanpassings- en onderhoudswerken aan de collegegebouwen, het conflict met de magistraat over het gebruik van de proclamatiezaal door de stedelijke Kunstacademie en de scholieren van het Engels pensionaat van De Hans (1785-1786) en de poging van het stadsbestuur om de leiding van het Koninklijk college in 1791 aan de paters augustijnen toe te vertrouwen (zie supra).
ARA, Geheime Raad Oostenrijkse periode, nr. 1097A (toegang: M. SOENEN. Conseil Privé. Inventaire des 'cartons' de la période autrichienne. Nouvelle version complétée. Brussel, 1997) bevat een dossier uit 1791 betreffende de voorlopige schorsing van Pierre Antoine Coosemans, leraar grammatica aan het Koninklijk college te Ieper, ingevolge een verdenking van oplichting en schriftvervalsing.
ARA, Algemene Regeringsraad, nrs. 2389 en 2439 (toegang: P. en J. LEFÈVRE. Inventaire des archives du Conseil du Gouvernement Général. Brussel, 1927) bevat voornamelijk stukken over de aanstelling, vervanging en verloning van de leraars en briefwisseling met de prefect betreffende het dagelijks bestuur van het college. Verder zijn nog enkele stukken te vinden in RA Kortrijk, Archieven van de jezuïetencolleges van Ieper, Kortrijk en Oudenaarde en van ontvanger Le Maitre na de opheffing, nrs. 342 en 343 (toegang: H. CALLEWIER. Inventaris van de archieven van de jezuïetencolleges te Ieper, Kortrijk en Oudenaarde (1584-1773), en van ontvanger Le Maitre na de opheffing (1773-1787) met inbegrip van de archieven (1084-1698) van de geïncorporeerde abdij van Merkem, de priorij van Niepkerke en de lazarij van Oudenaarde (Inventarissen, 11). Brussel, 2004).
1.Stukken met betrekking tot de oprichting van de school
Zie Jezuïetencollege Ieper. De voornaamste documenten betreffende de oprichting van het voorlopig college te Ieper kunnen worden gevonden in ARA, Comité voor de opheffing van de jezuïetenorde, nr. 25. Zie hierover tevens ARA, Secretarie van Staat en Oorlog, nrs. 2128-2130. Dit bevat onder meer ook een dossier betreffende het voorstel van de Ieperse bisschop om het augustijnencollege te heropenen (1774). ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 33A: uittreksel uit de protocollen van 27 september 1777 met betrekking tot de bestemming van de gebouwen van de vroegere jezuïetencolleges van Ieper, Kortrijk en Oudenaarde (1777). Met betrekking tot de doorstart van het Ieperse Koninklijk college raadpleegt men het best: ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 52A en 52B (1777-1793). Zie tot slot ook RA Kortrijk, Archieven van de jezuïetencolleges van Ieper, Kortrijk en Oudenaarde en van ontvanger Le Maitre na de opheffing, nrs. 343 en 344.
3.Stukken met betrekking tot de afschaffing van de school
Betreffende de kortstondige opheffing van het Koninklijk college van Ieper door de Staten van West-Vlaanderen in 1790 en de bijhorende pogingen om het latijns onderwijs opnieuw aan de Ieperse augustijnen toe te vertrouwen, zie onder meer ABA, Ieper, nr. 5.3 en ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 52B.
De vermelding dat het Ieperse college sinds 2 oktober 1797 geen scholieren meer aantrok, is te vinden in RA Brugge, Leiedepartement, nr. 1091. RA Brugge, Leiedepartement, nr. 2933 bevat briefwisseling (jaar IV-VI) tussen de magistraat en het departementsbestuur betreffende de installatie van de departementale école centrale te Ieper. Zelfs na de opening van de école centrale in Brugge, trachtten Ieperse bestuurders nog tevergeefs de departementale overheid zover te krijgen om de onderwijsinstelling naar hun stad over te hevelen (toegang: J. DE SMET. Inventaris van het Archief van de Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen, 1794-1814. 1° Arrondissement de la Flandre Occidentale. 2° Administration centrale du Département de la Lys. 3° Préfecture de la Lys. Brussel, 1951).
4.Plattegronden, plannen en andere afbeeldingen
Het rapport van regeringscommissaris Le Maitre over de toestand van de collegegebouwen van de gewezen jezuïeten te Ieper (1 juli 1777) is te vinden in het dossier betreffende het Koninklijk college te Kortrijk in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 49 (zie Koninklijk College Kortrijk). ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 52A: ontwerptekening van het nieuwe spreekgestoelte besteld voor de proclamatiezaal van het Koninklijk college te Ieper (1779). In ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 52B vindt men dan weer plannen, ontwerptekeningen en bestekken van de aanpassingen die aan de collegegebouwen moesten gebeuren in het kader van het dispuut met de paters dominicanen (1780-1782).
5.Schoolreglementen
Naar aanleiding van de moeilijkheden met absenteïsme binnen het lerarenkorps en de daaruitvolgende terugval van de tucht op het college werd in de loop van 1784 een nieuw ontwerp van schoolreglement opgemaakt. Twee exemplaren van dit document zijn in bijlage te vinden in de dossiers betreffende de prefectwissel Muijs-Verlinde in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 52B. Bepalingen over het gedrag van de scholieren en de tucht zijn ook regelmatig te vinden in de briefwisseling en rapportering van de opeenvolgende prefecten in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 31A, 31B, 52A en 52B. Bisschoppelijke statuten voor priesters-leraren gehuisvest in het vroegere jezuïetencollege in BA Brugge, Y70, AE, p. 112-114.
6.Leerplannen en leerboeken
Alle koninklijke colleges waren onderworpen aan één uniform leerplan: Plan provisionnel détudes ou instructions pour les professeurs des classes respectives dans les pensionnats, collèges ou écoles publiques aux Pays-Bas, 1777 (uitgegeven in Recueil des Ordonnances des Pays-Bas Autrichiens. Dl. 11. Brussel, 1905, p. 203-211).
Bepalingen en richtlijnen vanwege de Koninklijke Commissie der Studiën aan de opeenvolgende Ieperse prefecten betreffende de praktische implementatie van het Plan provisionnel alsook over de te verstrekken leerstof en te gebruiken handboeken, zijn te vinden in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 52A en 52B. Zie ook de nrs. 25-32. In hun zesmaandelijkse rapportering betreffende de toestand in het Ieperse college nemen de opeenvolgende prefecten ook steevast een rubriek op betreffende de behandelde en nog te behandelen leerstof in de verschillende klassen. Uit de opgegeven lesinhouden valt het concrete jaarprogramma perfect te reconstrueren. ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2439 bevat onder meer nog een brief van J.D. Longo (grammatica) betreffende diens inzichten over het onderwijs en het leerplan (1789).
9.Palmaressen
Ondanks het feit dat in de briefwisseling tussen de prefect en het Département Scolastique in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 52B in 1786 tot tweemaal toe sprake is van de aankoop van un nouveau livre pour y noter les places, werd geen palmaresregister van het college te Ieper gevonden. ARA, Algemene Regeringsraad, nrs. 2389 en 2439 bevat voor de jaren 1788-1789 wel enkele losse, gedrukte primuslijsten in bijlage bij programmas van publieke oefeningen. In ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 28A bevindt zich nog een gedrukte lijst van uitgedeelde prijzen, eveneens in bijlage bij een programmabrochure van publieke oefeningen uit 1780 (zie nr. 13).
10.Schoolschriften
Het Stedelijk Onderwijsmuseum te Ieper stelt in zijn permanente collectie (nrs. 2.1.15-16 en 2.1.18) een aantal handboeken ten toon, die in het Koninklijk college werden gebruikt. De titels kan men vinden in Stedelijk Onderwijsmuseum Ieper. Bezoekersgids. Ieper, 2002, p. 8. Het betreft hier een later samengestelde collectie die met het Ieperse college vermoedelijk geen uitstaans heeft. Eén van de boeken is onder meer het werk van J. DES ROCHES. Epitomes historiae Belgicae uit 1782-1783. Nr. 2.1.19 betreft een tweetal notitieschriftjes van scholieren (Pieter Jacobus Rimbari, midden 18de eeuw en Joannes Baptista Seijs, eind 18de eeuw). In welk Iepers college ze werden gebruikt, is niet meteen duidelijk.
11.Lijsten van onderwijzend en leidinggevend personeel
De voornaamste stukken met betrekking tot de aanstelling, vervanging en verloning van het onderwijzend personeel van het voorlopig en het Koninklijk college, zijn respectievelijk te vinden in ARA, Comité voor de opheffing van de jezuïetenorde, nr. 25; ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 52A en 52B (1777-1793) en ARA, Algemene Regeringsraad, nrs. 2389 en 2439 (1787-1789). Specifiek voor de dossiers van de Koninklijke Commissie zijn de zogenaamde témoignages of soumissions die de leraars bij hun aanstelling dienden te handtekenen. Het betreft voorgedrukte documenten waarin de toekomstige lesgevers zich onderwierpen aan de autoriteit van de Commissie der Studiën op het gebied van onderwijszaken.
12.Bibliotheekcatalogi
Zie Jezuïetencollege Ieper. ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 32A: Catalogus van de boeken overgebleven na de verkoop van de bibliotheek van de jezuïeten en bestemd voor het Koninklijk college van Ieper (1779); lijst van boeken die door Gerard, auditeur van de Rekenkamer, werden overgedragen aan het Koninklijk college van Ieper (1778). In de briefwisseling met prefect Lamarcq is in 1778 tevens sprake van de uitbouw van een collegebibliotheek. Zie hiervoor ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 52A.
13.Programmas en andere stukken met betrekking tot schooltheater en prijsuitdelingen
Programmas van publieke oefeningen: ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 28A (1780); ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2439 (1788 en 1789). Het Stedelijk Onderwijsmuseum te Ieper stelt in zijn permanente collectie (nr. 2.1.14) een uitnodiging voor de prijsuitdeling van het schooljaar 1788 tentoon, getiteld Invitation aux élèves du collège Royal dYpres (1788); programma van de prijsuitreiking van 1793 in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 28A.
18.Inspectieverslagen
Gegevens met betrekking tot het onderzoek van de Koninklijke Commissie der Studiën naar de kwaliteit van het verstrekte onderwijs in de verschillende Zuid-Nederlandse colleges (1780-1783) is te vinden in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 27 en 28. De door de schooldirectie opgezonden schoolschriften, themata, enz. werden na de doorlichting blijkbaar niet allemaal teruggezonden (zie nr. 13). ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 52B bevat een aantal verslagen betreffende de visitatie van het Koninklijk college door de stedelijke commissaire des nouvelles études Jean-Baptiste De Ghens naar aanleiding van de problemen met het lerarenkorps in 1784. ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2439 bevat een verklaring van de stadsmagistraat betreffende de kwaliteit van het onderwijs in het college te Ieper (17 juli 1788).
Aan de geschiedenis en werking van het voorlopig en Koninklijk college te Ieper werden tot nu toe geen zelfstandige wetenschappelijke publicaties gewijd. Enkele gegevens zijn te vinden in M. VERFAILLIE. De Jezuïeten en hun college te Ieper (1585-1773). Leuven, 1980 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling). Deze kunnen worden aangevuld met R. HERPELINCK. Het bisdom Ieper 1762-1789. Roeselare, 1991. Significante informatie betreffende het lerarenkorps en de periode van de Brabantse Omwenteling is tevens opgenomen in A. DE SCHREVEL. Histoire du petit séminaire de Roulers, précédée dune introduction ou coup doeil sur létat de lenseignement moyen dans la région correspondant à la Flandre occidentale actuelle. Roeselare, 1906. De Schrevel kon in 1906 immers nog belangrijke stukken inzien van het toen nog niet vernietigde Ieperse Stadsarchief uit de periode van het ancien régime. Hij verwijst op zijn beurt ook naar E. VANDEN PEEREBOOM. 'Notice sur lassemblée de la West-Flandre dite Vergaderinge van West-Vlaender (1789-1794)'. Annales de la société historique, archéologique et littéraire de la ville dYpres et de lancienne West-Flandre, 3 (1865) p. 257-260. Zie ten slotte ook R. VINCKIER, H. CONSTANDT en M. MESSEYNE. 150 Jaar Sint-Vincentiuscollege Ieper 1834-1984. Herdenkingsboek uitgegeven door de oud-leerlingenbond van het St.-Vincentiuscollege. Ieper, 1984
Voor de uitbouw en ontwikkeling van het Oostenrijkse onderwijssysteem in het algemeen verwijzen wij tevens naar de studies van E. HUBERT. 'Les réformes de Marie-Thérèse dans lenseignement moyen aux Pays-Bas'. Revue de linstruction publique (supérieure et moyenne) en Belgique, 26 (1883) 3-4, p. 1-33; M. VANHAMME. 'Contribution à la réforme de lenseignement secondaire sous le régime autrichien'. Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 24 (1945) p. 109-137; F. CHANTERIE. De Koninklijke Colleges voor Humaniora-onderwijs voor Jongens in de Oostenrijkse Nederlanden, 1773-1794. Een aspect van de cultuurpolitiek van de Oostenrijkse regering. Leuven, 1971 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling); D. LEYDER. De Staat en het Latijns onderwijs in de Oostenrijkse Nederlanden (1773-1777-1789). Achtergronden, mechanismen en impact van de staatsinterventie in de vorming van de maatschappelijke elite. Gent, 2005 (onuitgegeven doctoraatsproefschrift) en specifiek voor de West-Vlaamse situatie het artikel van R. VANLANDSCHOOT. 'Algemene oriëntering bij de geschiedenis van de Westvlaamse colleges, 1778-1878'. Studiën en Berichten, 65 (1968) 167-208.
Vaste URL : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_117857_DUT