---------------------------
http://www.arch.be
De archiefbewaarplaatsen
Beschikbaar in de talen: nl | EAC-CPF XML
Soort archiefvormer : Bedrijf/Instelling
Rubriek : Onderwijs. Scholen. Universiteiten.
Bron : Latijnse Scholen
Periode : 1653-1796
Datering: 2 augustus 1653 (overeenkomst tussen het bisdom en de Italiaanse oratorianen); oktober 1653 (opening college); 25 augustus 1656 (overeenkomst tussen de stad Oostende, het bisdom en de Italiaanse oratorianen); 31 augustus 1662 (vertrek van de Italiaanse oratorianen); 7-9 oktober 1662 (overeenkomst tussen de stad, het bisdom en de Franse oratorianen).
Studentenaantallen: 32 (1737); 35 (1738); 32 (1739); 42 (1740); 45 (1741); 43 (1742); 40 (1743); 30 (1744); 22 (1745); 21 (1746); 25 (1747); 27 (1748); 20 (1749); 23 (1750); 33 (1751); 31 (1752); 30 (1753); 27 (1754); 25 (1755); 27 (1756); 22 (1757); 22 (1758); 17 (1759); 17 (1760); 16 (1761); 17 (1778); 25 (1779); 12 (1780); 8 (1781); 7 (1787); gegevens uit: R. VANCRAEYNEST en A. DE GROEVE. Onze-Lieve-Vrouwecollege Oostende 1842-1992: College der Oratorianen, 1653-1796; Onze-Lieve-Vrouwecollege, 1842-1992. Oostende, 1992, p. 25-28 en ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 31A en 31B.
De oudste vermeldingen van Latijns onderricht te Oostende gaan terug tot 1522-1523, wanneer in de stadsrekeningen sprake is van een schoolmeester verbonden aan de nieuwe parochiekerk (Sint-Petrus-en-Sint-Paulus), wiens scholieren dat jaar een toneel opvoerden in het Latijn. Toch vinden we in diezelfde stadsrekeningen reeds in 1442-1443 de betaling terug van zangmeester Guillaume Navette omme dat hij ten versoucke van de wet hem zelven lastede de kinderen te instrueerene van musiken. Verondersteld mag worden dat het hier muziekonderwijs in een choraalschool betreft, die vermoedelijk toen reeds verbonden was aan de Sint-Petrus-en-Sint-Pauluskerk. Vermits zowat alle religieuze gezangen in het Latijn waren opgesteld, kan men ervan uitgaan dat ook aan deze instelling Latijn werd onderwezen. Over de continuïteit van de school zijn we slecht ingelicht
In de eerste jaren na het beleg van Oostende (1601-1604) raakte het onderwijs in de verwoeste stad moeilijk georganiseerd. Pas in 1625 boden de jezuïeten, die in het kader van de missio navalis te Oostende verbleven, hun diensten aan voor de mogelijke oprichting van een college. Het kwam echter niet tot een akkoord met het stadsbestuur, dat reeds in 1615 met de minderbroeders was overeengekomen geen andere kloostergemeenschappen in Oostende toe te laten. De stadsrekeningen van die periode vermelden de namen van verscheidene zangmeesters. De eerste die ook uitdrukkelijk als Latynsche schoolmeester staat geboekstaafd, is Philibertus Bricquigny, aangesteld in september 1636. Andere gekende namen zijn die van de Veurnse norbertijn Jean Loysel (1642-1644) en van Dionisius Dhont (1644-1653)
Toen laatstgenoemde nog in dienst was, werden in 1651 op initiatief van de prior van de Brugse augustijnen onderhandelingen aangeknoopt met de stadsmagistraat over de eventuele oprichting van een Latijns college. Een vergelijkbare poging van de augustijnen was in 1649 door de Veurnse norbertijnen gepareerd geweest. Ook in Oostende maakte een eerdere overeenkomst van het stadsbestuur met de paters kapucijnen (zie supra) de vestiging van een augustijnencollege onmogelijk. Het overlijden van de pastoor van de Sint-Petrus-en-Sint-Pauluskerk in 1652 opende echter nieuwe perspectieven. De magistraat, die het patronaatsrecht van de kerk bezat, droeg een priester van de Congregatie van de Heilige Philippus Neri van Scherpenheuvel voor als kandidaat-pastoor. Hierdoor hoopte men uit de impasse te raken met betrekking tot de organisatie van het Latijns onderwijs in de stad. Als seculieren vielen de oratorianen immers niet onder de overeenkomst met de minderbroeders. Naast hun zorg voor de parochie konden ze ook het onderwijs verzorgen. Een rekwest werd ingediend bij de landvoogd en de zaak werd door de congregatie bepleit bij de Brugse bisschop. De aanstelling gebeurde op 30 april 1653 en het koninklijk placet volgde op 23 mei. Op 2 augustus 1653 ondertekenden de oratorianen Walter Taelmans en Andreas Everaert de voorlopige bisschoppelijke richtlijnen. Hierin werd onder meer uitdrukkelijk gesteld dat de paters de bedoeling hadden te Oostende een Latijnse school op te richten. Volgens aanwijzingen in de stadsrekeningen begon het onderwijs reeds in oktober van datzelfde jaar. De eigenlijke voorwaarden voor de installatie van het oratorianencollege werden echter pas drie jaar later vastgelegd (25 augustus 1656) in een overeenkomst tussen de bisschop en het stadsbestuur enerzijds en de proost en priesters van het oratorium anderzijds. Hierin verbond het oratorium zich ertoe afhankelijk van het aantal studenten een vier- à vijftal priesters te leveren voor het onderricht in vijf klassen. Het stadsbestuur van zijn kant kwam niet tussen in de betaling van de leraars, maar engageerde zich wel voor de bouw en het onderhoud van de schoolgebouwen
De priesters namen in 1653 hun intrek in de pastorie van de Sint-Petrus-en-Sint-Pauluskerk. Het eigenlijke college werd ingericht in het aangrenzende gebouw van de camer van gesontheyt. Tussen 1653 en 1655 werd het bestaande gebouwencomplex op kosten van de stad uitgebreid en aan de noden van het onderwijs aangepast. Blijkens vermeldingen in de stadsrekeningen kwam de magistraat de daaropvolgende jaren ook geregeld tussen in de onkosten van de jaarlijkse prijsuitdelingen en toneelopvoeringen. Andere gegevens over het onderwijs vinden wij er niet meer in terug. Het oratorium van de Heilige Philippus Neri hield niet lang stand te Oostende. Betwistingen inzake het patronaatsrecht met het stadsbestuur en herhaalde bevoegdheidsconflicten tussen de pastoor van de kerk en de ordeoverste (proost) hadden een allesbehalve gunstig effect op het leven binnen de congregatie. Aangezien de dienstdoende priesters niet aan een gelofte gebonden waren, konden zij gemakkelijk het Oostendse oratorium verlaten om elders parochiepriester te worden. Gebrek aan voldoende mankracht en financiële armslag hadden uiteindelijk als gevolg dat de Congregatie van het oratorium van de Heilige Philippus Neri op 31 augustus 1662 Oostende verliet. Sommige leden keerden terug naar Scherpenheuvel, anderen traden toe tot de nieuwe congregatie die de dienst overnam: de Congregatie van het oratorie van Jezus
Zodra het vertrek van de Italiaanse oratorianen de Oostendse stadsmagistraat ter ore kwam, ging men op zoek naar mogelijke vervangers. Overleg werd onder meer gepleegd met de abten van de Brugse Duinen- en Eeckhoutabdij en met de paters trinitariërs uit Hondschote. Ook de Brugse augustijnen waagden opnieuw hun kans. Op 25 augustus 1662 zonden zij een rekwest naar het stadsbestuur om de pastorale functies en het onderwijs van de oratorianen over te nemen. Ze vingen echter een tweede maal bot. Pas toen de Mechelse paters van het oratorie van Jezus (ook wel Franse oratorianen of oratorianen van kardinaal de Bérulle) zich aanmeldden, kwam men tot een overeenkomst die begin oktober van dat jaar met de goedkeuring van de Brugse bisschop werd ondertekend. Eén van de voorwaarden betrof onder meer de verplichting de humaniora verder te onderwijzen. Na het vorstelijk placet op 13 november kon pater Philippus Vernimmen op 21 november 1662 tot pastoor worden benoemd
De Franse oratorianen vestigden zich in dezelfde gebouwen als hun voorgangers. Deze werden opnieuw op kosten van de stad opgeknapt. Blijkens vermeldingen in de stadsrekeningen werden in tegenstelling tot vroeger nu ook de leraars van het college door de magistraat betaald. Van start werd gegaan met twee leraars. Vanaf het schooljaar 1665-1666 werd daar in volle pestepidemie een derde aan toegevoegd. Voor de periode van 24 schooljaren van Pasen 1738 tot september 1762 beschikken wij over de volledige palmaresuitslagen opgenomen in het Liber Memorialis. Gemiddeld verbleven jaarlijks zon 30-tal scholieren in het college, met een piek van 45 in het schooljaar 1741-1742 en een dieptepunt van 16 in 1761-1762. Onder meer het beleg van Oostende in 1745 zorgde voor een gevoelige daling van de schoolbevolking. Het betrof dus een eerder bescheiden school, qua scholierenaantal vergelijkbaar met het college van Veurne dat in 1713 eveneens door de Oostendse oratorie van de Veurnse norbertijnen werd overgenomen. Van ca. drie op de vier scholieren vermeld in het Liber Memorialis kon worden vastgesteld dat zij uit Oostende zelf afkomstig waren. Vermits er geen internaat aan verbonden was, bleef het Oostendse college aldus een hoofdzakelijk lokale aangelegenheid zonder bijzondere uitstraling op de omgeving
De humaniorastudenten waren verdeeld over vijf klassen. De retoricastudenten werden vanaf maart-april in de dialecticalessen voorbereid op universitaire studies. Nieuwe scholieren kwamen gewoonlijk eerst terecht in een soort van voorbereidende opleiding (rudimenta) bestaande uit een viertal klassen, die wel niet elk schooljaar werden ingericht. In de palmaressen werd vaak ook geen onderscheid gemaakt tussen het laatste jaar van de rudimenta (primus rudimentorum ordo) en het eerste jaar van de humaniora (infima classis grammatices). Na de Theresiaanse hervormingen kreeg het aangepaste leerplan van het Oostends college in het rapport van inspecteur Beaurepaire (1779) als één van de weinige West-Vlaamse onderwijsinstellingen een positieve evaluatie. De school werd op dat moment geleid door een prefect die zelf les gaf en twee leraars. Een 20-tal scholieren volgde er de lessen. Volgens Beaurepaire al een hele verbetering tegenover het einde van het voorafgaande schooljaar, toen slechts vier studenten afstudeerden. Bij gebrek aan scholieren voor de hogere klassen, gaf men er voorlopig maar les tot aan het derde jaar, mais avec cet avantage quon sest conformé au plan détudes quant à quelques articles essentiels. Zowel moedertaal, aardrijkskunde, geschiedenis en wiskunde werden er naar verluidt op een aanvaardbaar niveau gedoceerd: Cest le seul collège où les enfans soient instruits des principes de la Langue Vulgaire, le seul où lon ait expliqué quelques fables de Phèdre en cinquième, et C. Nepos en quatrième, le seul où on se soit servi de cartes pour enseigner la Géographie. On y a même enseigné la Géographie Ancienne en ce qui a rapport à la vie de Miltiade. Les jeunes gens y ont assés de notions de lHistoire Sainte, quelques unes même de celles, que renferme lHistoire Romaine depuis la fondation de Rome jusquau tems du consulat, on y connoit aussi lArithmétique mais rien du Grec, quon a peut être négligé faute dun bon livre élémentaire. Vanaf 1780 werd hier ook nog Grieks aan toegevoegd. Uit een telling blijkt dat in 1786 tien oratorianen te Oostende verbleven, waarvan slechts twee werden omschreven als professeur des humanités
Het college doofde langzaam uit bij gebrek aan scholieren. Vanaf het schooljaar 1782-1783 werd zelfs niemand meer ingeschreven. Pas in 1787 meldden zich opnieuw zeven scholieren aan. De inlijving van onze gewesten bij Frankrijk (1795) gaf de genadeslag: op 20 augustus 1796 werden de leerstoelen van beide regenten in de humaniora afgeschaft. De bibliotheek van het oratorium werd op 3 juli 1798 in beslag genomen. Verscheidene kostbare werken waren toen echter reeds uitgedeeld aan scholieren van het college. In de gebouwen was inmiddels op 24 oktober 1797 een école primaire van start gegaan. Bijna een halve eeuw ging voorbij zonder dat te Oostende nog middelbaar onderwijs werd ingericht. Pas in 1842 werd een overeenkomst bereikt tussen het Oostendse stadsbestuur en de Brugse bisschop Franciscus Boussen betreffende de oprichting van een door de stad gepatroneerd bisschoppelijk Onze-Lieve-Vrouwecollege
Het is onduidelijk of de Italiaanse oratorianen bij het verlaten van Oostende hun archieven hebben overgedragen aan de Congregatie van het oratorie van Jezus, dan wel de archieven hebben vernietigd of meegenomen naar Scherpenheuvel. In het archief van de oratorianen van Scherpenheuvel, dat gedeeltelijk is opgegaan in het archief van de O.-L.-Vrouwebasiliek, zijn in ieder geval geen sporen meer te vinden van het Oostendse oratorium. Ook het archief van de Oostendse Congregatie van het oratorie van Jezus is niet in zijn geheel bewaard. Een deel ervan is terechtgekomen in het parochiearchief van de Sint-Petrus-en-Sint-Pauluskerk: RA Brugge, Kerkfabriek Oostende, nrs. 67 en 69 (toegang: J. MERTENS. 'Inventaris kerkfabriek Oostende (St. Petrus- en Paulus)' in L. DANHIEUX e.a. Inventarissen van de archieven van de kerkfabrieken. Dl. VI. Brussel, 1969). Gegevens over de 17de- en 18de-eeuwse parochiedienst van de Oostendse oratorianen kunnen worden teruggevonden in het pak aanstellingen (nr. 67) en in de 19de-eeuwse kopie van het register getiteld Priesters die te Oostende in de Oratorie geweest zijn (nr. 69).
Archiefmateriaal dat door andere archiefvormers over de Oostendse oratorianen en hun college werd verzameld, zit verspreid over de volgende bestanden:
BA Brugge, Bisdom Brugge, nrs. C 490 en F 269 (toegang: B. JANSSENS DE BISTHOVEN. Inventaris van het Bisschoppelijk Archief te Brugge. Leuven, 1984). Nr. C490 bevat voornamelijk 19de- en 20ste-eeuws materiaal betreffende het Oostendse Onze-Lieve-Vrouwecollege. Daarbij is echter ook een rekwest ingesloten van een zekere Cornelius Bossaert ad scholam instituendam, etudiendam juventutem in litteratura inferiore (10 oktober 1714). Nr. F 269 bevat dan weer interessant materiaal over beide congregaties van het Oostendse oratorium (zie infra).
RA Brugge, Sociëteit van Jezus, nrs. 2532 en 2535 (toegang: Sociëteit van Jezus te Brugge. Brussel, 1992) en RA Brugge, Cumulus Ecclesiasticus, nrs. 2279 en 2690 (toegang: M. NUYTTENS. Inventaris van de verzameling Cumulus Ecclesiasticus (Rijksarchief Brugge, Toegangen in beperkte oplage, 168). Brussel, 1998) bevatten diverse stukken over de pastorale bediening door de oratorianen, vooral dan betreffende de herhaalde betwistingen met de stadsmagistraat.
ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 31A, 31B en 33 (toegang: A. GAILLARD. Inventaire sommaire des archives de la Commission Royale des Etudes. Brussel, [1906]). Naast de bekende lijsten met scholierenaantallen (nrs. 31A en 31B) en het inspectierapport van Beaurepaire (nr. 33A) (zie nrs. 7 en 18) vindt men er geen apart dossier betreffende het oratorianencollege te Oostende. Dit kan deels worden verklaard door het feit dat de school bij gebrek aan scholieren tussen 1782 en 1787 slechts een sluimerend bestaan leidde.
ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2386 (toegang: P. en J. LEFÈVRE. Inventaire des archives du Conseil du Gouvernement Général. Brussel, 1927) (zie nrs. 9 en 13).
Voor meer informatie betreffende het onderwijs tijdens de Franse periode kan tenslotte worden verwezen naar de enquêtes en de briefwisseling in RA Brugge, Leiedepartement, nrs. 1091, 1095, 1098, 2923, 2926, 2931 en 2933 (toegang: J. DE SMET. Inventaris van het Archief van de Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen, 1794-1814. 1° Arrondissement de la Flandre Occidentale. 2° Administration centrale du Département de la Lys. 3° Préfecture de la Lys. Brussel, 1951).
Merkwaardig genoeg worden de Oostendse oratorianen niet vermeld in C. VERMAUT e.a. Archiefgids: een overzicht van bronnen van en over Oostende (Oostendse historische publicaties, 1). Oostende, 1998.
1.Stukken met betrekking tot de oprichting van de school
Voor archiefmateriaal over de onderhandelingen van de Oostendse stadsmagistraat met de Brugse augustijnen in 1651 en 1662, zie de notitie Augustijnencollege Brugge. Stukken met betrekking tot de vestiging van het oratorium van de Heilige Philippus Neri te Oostende in 1653, alsook de overname van de stichting door de Franse oratorianen zijn te vinden in ARA, Geheime Raad Spaanse periode, nr. 1128 en BA Brugge, Bisdom Brugge, nr. F 269 (met onder meer het originele placet voor de stichting van het oratorie van Jezus te Oostende (13 november 1662) en een ongedateerde Methodus concepta pro institutione oratorii). RA Brugge, Oorkonden met blauw nummer, nr. 7702 bevat een brief d.d. 2 augustus 1653, waarin de Italiaanse oratorianen Walter Taelmans en Andreas Everaert zich akkoord verklaren met de voorlopige richtlijnen voor de stichting, opgelegd door het bisdom. Zowel A. DE SCHREVEL. Histoire du petit séminaire de Roulers, précédée dune introduction ou coup doeil sur létat de lenseignement moyen dans la région correspondant à la Flandre occidentale actuelle. Roeselare, 1906 als R. VANCRAEYNEST en A. DE GROEVE. Onze-Lieve-Vrouwecollege Oostende 1842-1992: College der Oratorianen, 1653-1796; Onze-Lieve-Vrouwecollege, 1842-1992. Oostende, 1992 verwijzen in dit verband ook terecht naar de Acta Episcopatus anno 1653 en 1662, bewaard in het bisschoppelijk archief te Brugge, en de Oostendse stadsrekeningen, waarvan de originelen (1403-1793) worden bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. De stedelijke resolutieboeken waarnaar A. DE SCHREVEL. Histoire du petit séminaire de Roulers, précédée dune introduction ou coup doeil sur létat de lenseignement moyen dans la région correspondant à la Flandre occidentale actuelle. Roeselare, 1906 verwijst, gingen verloren tijdens de brand van het stadhuis en de stadsbibliotheek tijdens de Tweede Wereldoorlog.
4.Plattegronden, plannen en andere afbeeldingen
Enkele verwijzingen naar iconografisch materiaal zijn onder meer te vinden in R. VANCRAEYNEST en A. DE GROEVE. Onze-Lieve-Vrouwecollege Oostende 1842-1992: College der Oratorianen, 1653-1796; Onze-Lieve-Vrouwecollege, 1842-1992. Oostende, 1992.
7.Scholierenlijsten
ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 31 bevat een namenlijst van de acht scholieren die in het jaar 1781 aan het Oostendse oratorianencollege school liepen. Voor 1778, 1779, 1780, 1782, 1783 en 1784 zijn enkel aantallen bekend.
9.Palmaressen
VVF Oostende, OCMW-archief, nr. 10: Liber Memorialis, palmares (1738-1762). Een gedrukt palmares van het schooljaar 1780-1781 is te vinden in ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2386.
13.Programmas en andere stukken met betrekking tot schooltheater en prijsuitdelingen
Toneelprogrammas in UB Gent, Fonds Gandavensis, nr. G2227/13 (1742) en Handschriftenverzameling, nr. 3385/D Ost 348 (1759). Programmas van publieke oefeningen in ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2386 (1781). Zie hierover ook R. VANCRAEYNEST en A. DE GROEVE. Onze-Lieve-Vrouwecollege Oostende 1842-1992: College der Oratorianen, 1653-1796; Onze-Lieve-Vrouwecollege, 1842-1992. Oostende, 1992.
18.Inspectieverslagen
ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 33: inspectierapport Beaurepaire (29 oktober 1779). Gegevens over het onderzoek van de Koninklijke Commissie der Studiën naar de kwaliteit van het verstrekte onderwijs in de verschillende Zuid-Nederlandse colleges (1780-1783) is te vinden in ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 27 en 28. Ook het onderricht verstrekt aan het college van de oratorianen te Oostende werd naar aanleiding hiervan doorgelicht onder meer aan de hand van de eerste trimestriële rapporten van de principaal, programmas van publieke oefeningen, themata, schoolschriftjes, compositiones enz.
Het oratorianencollege van Oostende wordt vermeld in de briefwisseling, de verschillende enquêtes en tabellen uit het jaar IX betreffende de toestand van het humanioraonderwijs vóór 1789, in RA Brugge, Leiedepartement, nrs. 2923, 2931 en 2933. Zie hierover ook A. DE SCHREVEL. Histoire du petit séminaire de Roulers, précédée dune introduction ou coup doeil sur létat de lenseignement moyen dans la région correspondant à la Flandre occidentale actuelle. Roeselare, 1906, p. 48 en 71.
Bovenstaande historische notitie is voornamelijk gebaseerd op het werk van R. VANCRAEYNEST en A. DE GROEVE. Onze-Lieve-Vrouwecollege Oostende 1842-1992: College der Oratorianen, 1653-1796; Onze-Lieve-Vrouwecollege, 1842-1992. Oostende, 1992, dat pionierswerk leverde op het gebied van de geschiedenis van het Latijns onderwijs en het oratorianencollege in Oostende. Getuige daarvan de vele verwijzingen naar de Oostendse stadsrekeningen en de bisschoppelijke acta. Aanvullende gegevens in verband met de Italiaanse oratorianen te Oostende vindt men in L. VERACHTEN. De Congregatie van het Oratorium van de Heilige Philippus Neri (Bibliografische inleiding tot de Belgische kloostergeschiedenis vóór 1796, dl. 26) Brussel, 1999. Betreffende de algemene geschiedenis van de Franse oratorianen in de Zuidelijke Nederlanden kan men ook terecht bij P. DE SWERT. Chronicon Congregationis Oratorii Domini Jesu per provinciam Archi-episcopatus Mechliniensis diffusae, 1626-1729. Rijsel, 1740 (in 1996 door het Rijksarchief heruitgegeven in de reeks Reprints nr. 18) en C. VAN MERRIS. 'Histoire de loratoire en Belgique sous lépiscopat de Jacques Boonen'. Annuaire de lUniversité catholique de Louvain, 76 (1912) p. 411-413 en 77 (1913) p. 402-407. Bijkomende informatie over de Oostendse oratorianen is te vinden in het artikel 'Oostende: pastors Oratoren van St. Pieters en Pauwels'. Rond den Heerd, 5 (1869-1870) p. 203-205. Ook A. DE SCHREVEL. Histoire du petit séminaire de Roulers, précédée dune introduction ou coup doeil sur létat de lenseignement moyen dans la région correspondant à la Flandre occidentale actuelle. Roeselare, 1906 wijdt een bladzijde aan de historiek van het Latijns onderricht te Oostende. Interessante informatie kan ook geput worden uit H. VAN STEENKISTE. Het kerkelijk leven te Oostende in de 17de en 18de eeuw. Leuven, 1986 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling) en O. BOWENS. Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde zee-stad Oostende, gelegen in Oostenryksch Vlaenderen, vercierd met grondteekeningen, zoo van oude als van de nieuwe stad, 2 dln. Handzame, 1968 (herdruk). Voor verdere bibliografische informatie verwijzen wij tenslotte naar L. FRANÇOIS en J. DREESEN. Bibliografie van de geschiedenis van Oostende. Oostende, 2000.
Vaste URL : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_117880_DUT