Name: Raad van Brabant. Processen van de adel.
Period: 1496-1794
Archive repository: State archives in Brussels (Forest)
Heading : Regional administrations (states, high officers at court, regional councils)
Authors: Harald Deceulaer — Paul Behets
Year of publication: 2018
Code of the inventory: I 84
Raad van Brabant (Brussel).
In het middeleeuwse Brabant was de hertog de voornaamste gezagsdrager, die beschikte over de hoge justitie. Hierin werd hij bijgestaan door een hertogelijke raad, die was ontstaan uit de curia, een groep mannen die hem bijstonden. De hertogelijke raad was een algemeen bestuursorgaan, dat zich dus ook boog over politieke kwesties. De bronnen over de rechtspraak van de hertogelijke raad zijn bijzonder schaars voor de 12de tot de 14de eeuw. De hertog en zijn raad fungeerden als beroepsinstantie voor heerlijkheden van andere gerechtsofficieren. Zij oordeelden in een aantal hogere zaken, zoals misdaden van edelen, geschillen van hogere ambtenaren, steden, dorpen, kerkelijke instellingen, plaatselijke heren, Lombarden en zaken van majesteitsschennis. (1)
In de jaren twintig van de 15de eeuw ontstond een zekere specialisatie in twee raden: één voor politieke zaken, en één hoofdzakelijk voor juridische materies. De precieze taakverdeling tussen beide raden blijft echter onduidelijk. (2) De Blijde Inkomst van Filips de Goede in 1430 voorzag een splitsing in een Brabantschen Rade, die als een regeringsraad zou functioneren, en een "Raetcamer", die vooral juridische bevoegdheden kreeg. (3) De regeringsraad zou bestaan uit leden van de hoge adel, terwijl de leden van de raadkamer werden gerekruteerd uit de lage adel en het stedelijk patriciaat. De regeringsraad verdween vrij snel, terwijl de raadkamer uitgroeide tot de Raad van Brabant, die een belangrijke rol zou blijven spelen tot het einde van het ancien régime. (4)
In de loop van de 15de eeuw slaagde de Raad van Brabant erin om zich op te werpen als de hoogste rechtsmacht waaraan schepenbanken juridische problemen konden voorleggen (het te hoofde gaan, of het in hoofdlering gaan). Wanneer een lokale rechtbank geen raad wist met een gerechtelijke casus, kon zij een beroep doen op een andere schepenbank, die dan een bindend advies gaf. Vaak ging het om de schepenbanken van één van de vier hoofdsteden (Antwerpen, Brussel, Leuven en 's-Hertogenbosch). Vooral de extra-stedelijke rechtsmacht van Leuven, als 'eerste' of 'beste stad van Brabant' speelde een belangrijke rol. (5) De Raad van Brabant werd steeds vaker geraadpleegd als hoogste orgaan binnen deze juridische piramides. Het ter hoofde gaan evolueerde tot het uitspreken van vonnissen in beroep. Dit proces voltrok zich al in de 14de en 15de eeuw in Vlaanderen. (6) In Brabant ging dit wellicht iets langzamer. (7) De Raad van Brabant was wel de hoogste rechtbank in Brabant, maar sommige schepenbanken bleven optreden tot ver buiten de stadsmuren.
Het ontstaan van het Officie-Fiscaal is te situeren in 1434, wanneer het ambt van procureur-generaal werd ingesteld. Deze hertogelijke functionaris verdedigde de belangen van de vorst in de justitieraad. Na de dood van Karel de Stoute werd het ambt in 1477 afgeschaft, in het kader van de lange reeks privileges die Maria van Bourgondië moest toestaan aan de gewesten. Maximiliaan van Oostenrijk herstelde het ambt van procureur-generaal in 1482 en riep ook het ambt van advocaat-fiscaal in het leven.
In 1467 werd de Raad van Brabant officieel in Brussel gevestigd, waarmee een bestaande praktijk werd bevestigd. In 1474 werd de stijl en de procedure van het hof voor het eerst officieel beschreven. In een ordonnantie van 235 artikelen werd de civiele en criminele procedure vastgelegd, net als de competentie, de organisatie en de rechten en plichten van zijn leden en suppoosten. (8) In 1500 en 1522 werd deze licht aangepast. (9) Op 20 maart 1531 werd de interne organisatie en de procedure van de Raad grondig hervormd door een lijvige procedure-ordonnantie. Op enkele kleinere wijzigingen na, bleef de ordonnantie van 1531 van kracht tot de afschaffing van de Raad van Brabant. De procedure-ordonnantie van 3 februari 1558 vaardigde nog enkele nieuwe regels uit, onder andere in verband met het Officie-Fiscaal, de zegelrechten, de rekesten en relievementen. (10)
De Raad van Brabant was zeker vanaf ca. 1530 een soevereine rechtbank, want zijn vonnissen werden uitgesproken in naam van de vorst, en er was geen beroep bij een andere rechtbank mogelijk. Een procedure bij de Geheime Raad als uitzonderingsrechtbank en als hoger revisiegerechtshof bleef in principe wel mogelijk voor civiele zaken, althans tot 1725, toen deze instelling het merendeel van haar gerechtelijke bevoegdheden verloor terwijl de Brabantse justitieraad haar juridische positie in de 18de eeuw juist versterkt zag worden. (11)
Tijdens de Nederlandse Opstand waren er kortstondig drie concurrerende instellingen actief, die als Raad van Brabant recht spraken. (12) Toen landvoogd Don Juan in 1577 naar Namen vluchtte, bleven de raadsheren van de Raad van Brabant in Brussel. Don Juan schafte op 19 juli 1578 de Brusselse Raad af en richtte een nieuwe op in Leuven, dat Spaans gebleven was. De Brusselse Raad van Brabant stoorde zich echter niet aan zijn afschaffing. Hij bleef recht spreken in naam van Filips II, maar erkende Mathias van Oostenrijk, de landvoogd die was aangesteld door de Staten-Generaal. Na de Akte van Verlatinghe van 26 juli 1581 trad de Raad in eigen gezag op. Vanaf 1582 sprak hij recht in naam van Frans van Anjou, die door de Staten-Generaal als nieuwe soeverein was aangeduid. Tussen 1581 en 1583 verhuisde de Raad van Brabant om veiligheidsredenen van Brussel naar Antwerpen. In 1581 of 1582 werd een derde Raad van Brabant opgericht in Maastricht. Deze was bedoeld voor de inwoners van de Landen van Overmaas, 's-Hertogenbosch en Breda. Door de militaire operaties konden zij niet naar Leuven reizen zonder over gebied te trekken dat werd gecontroleerd door de Staten-Generaal. Van de drie concurrerende instellingen zijn de meeste bescheiden bewaard van de Raad van Brabant in Brussel (en Antwerpen). Van de Leuvense Raad bleef niets bewaard, van de Maastrichtse Raad vier banden met sententies voor 1582-1585.
Na de capitulatie van Brussel in 1585 werden de drie Raden herenigd. De vonnissen van de opstandige Raad tussen 1578 en 1585 werden erkend. Alle raadsleden, op twee na, bleven in functie. In 1591 werd in Den Haag een nieuwe Raad van Brabant opgericht, die verantwoordelijk werd voor die gebieden in Noordelijk Brabant, die onder het gezag van de Opstandige Provincies bleven. (13) In de loop van de 17de eeuw kromp het ressort van de Brusselse Raad van Brabant in, door het verlies van 's-Hertogenbosch (1629), Maastricht (1632) en Breda (1637), en het Partagetraktaat van 1661. (14) Tussen 1675 en 1678 was in Maastricht tijdelijk een Franse Raad van Brabant actief, die als beroepsrechtbank fungeerde voor de door de Fransen veroverde Landen van Overmaas. Na de Vrede van Nijmegen werd deze opgeheven. (15)
In de rechtshistorische literatuur worden de grote tendensen in het recht van de 16de tot de 18de eeuw in Europa omschreven als centralisering, specialisatie, erosie van democratische structuren, verstaatsing en de rationalisering van het bewijsrecht. (16) De opkomst van de provinciale justitieraden en de beroepsprocedure worden vaak gezien als een motor in deze transformatieprocessen in de 15de en 16de eeuw. Dit betekent niet dat deze motor louter werd bestuurd 'van bovenaf'. Zo wordt geschat dat tachtig procent van de processen werden ingespannen door de partijen zelf, niet op initiatief van de centrale overheid. (17)
De Raad van Brabant speelde een dubbelzinnige rol in haar verhouding met het centrale gezag en de particularistische tendens versterkte zich in de 17de en 18de eeuw. In de 17de eeuw kwam de Raad van Brabant regelmatig in conflict met Pieter Roose (1586-1673) en Charles d'Hovyne (1596-1671), de twee hoofd-voorzitters van de Geheime Raad die een sterk centraal gezag voorstonden. In 1760 klaagde de voorzitter van de Geheime Raad Patrice-François de Neny in zijn 'Mémoires historiques et politiques sur les Pays-Bas autrichiens' nog steeds over de 'prérogatives brillantes' van de Raad van Brabant en haar 'prétensions...qui souvent ne s'accordent ni avec les droits de S[a].M[ajesté]., ni avec le système général du gouvernement'. (18) De steen des aanstoots voor de centrale overheid bestond uit de politieke prerogatieven van de Raad van Brabant. Volgens het vierde en vijfde artikel van de Blijde Inkomst uit 1356 konden ordonnanties in Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas niet worden uitgevaardigd zonder ondertekend te zijn door een Brabantse secretaris en zonder voorzien te zijn met het Brabantse grootzegel, dat werd bewaard door de kanselier van Brabant. Voor ordonnanties en plakkaten moest het advies van de Raad worden gevraagd. Indien de centrale overheid een ordonnantie wou laten publiceren, werd ze eerst naar de Raad van Brabant gestuurd. Deze kon zijn bezwaren kenbaar maken en de publicatie tegenhouden. (19) Ondanks hevige conflicten, vooral in de tweede helft van de 17de eeuw, slaagde de centrale overheid er niet in om het registratie- en remonstrantierecht van de Raad van Brabant te beperken.
De Raad van Brabant speelde ook een belangrijke rol in de verlening van open brieven van octrooien en brieven van justitie en gratie (infra onder bevoegdheden). De Geheime Raad kon deze bevoegdheid wel sterk afbouwen in de 18de eeuw.
In de tweede helft van de 18de eeuw verzette de Raad van Brabant zich sterk tegen de gerechtelijke hervormingen van Maria Theresia en Jozef II. In de jaren zestig en zeventig bestreed de Raad van Brabant samen met alle andere justitieraden het plan van de centrale overheid om de tortuur en het brandmerken af te schaffen. (20) De Raad kan echter niet worden voorgesteld als een ongedifferentieerd bastion van conservatisme. De kanselier van Brabant, Joseph de Crumpipen, formuleerde op vraag van Jozef II zelf verschillende hervormingsvoorstellen. Hij werkte o.a. aan een burgerlijk en strafrechtelijk wetboek voor de hele Nederlanden. De keizer ging echter een stuk verder dan de voorzichtige kanselier. (21) De ordonnantie van 3 april 1787 schafte alle bestaande rechtbanken af en voorzag in rechtbanken van eerste aanleg in de voornaamste steden, twee hoven van beroep voor het hele land, en een Soevereine Raad van Justitie. De Raad van Brabant nam daarop het voortouw tegen deze plannen. Na de kleine Brabantse Omwenteling in de lente van 1787 werd deze hervorming ingetrokken. Twee jaar later, in juni 1789, werd de Raad opnieuw afgeschaft. Verscheidene raadsheren werden zelfs gevangen gezet in de Antwerpse citadel. Op 22 november 1789 werd de Raad hersteld, mede onder druk van de inval van het leger van de Patriotten. Nadat Brussel in handen viel van de opstandelingen op 14 december, hernam de Raad zijn activiteiten. De Raad bleef functioneren na de eerste Oostenrijkse restauratie van december 1790. Op 15 december 1792 werd de Raad voor de derde keer afgeschaft na de eerste inval van de Fransen. Met de tweede Oostenrijkse restauratie werd de Raad opnieuw ingesteld (4 april 1793), maar na de Franse herovering werd de Raad definitief opgeheven door de wet van 6 Frimaire van het jaar IV (17 november 1795). Het Hof van Beroep te Brussel kan worden beschouwd als de rechtsopvolger van de Raad van Brabant. (22)
De Raad van Brabant was gevestigd te Brussel en bevoegd voor het hertogdom Brabant, de Landen van Overmaas en het hertogdom Limburg. Door de Nederlandse Opstand en de verdeling van de Landen van Overmaas (1661) kromp het ressort van de Raad in. De Raad van Brabant trad niet op als hoogste beroepsrechtbank voor het hertogdom Limburg tussen 1703 en 1717 en tussen 30 juli 1789 en 18 mei 1793. In beide periodes fungeerde het hooggerechtshof van het hertogdom als een soevereine rechtbank.
Algemeen kunnen de juridische bevoegdheden van de Raad van Brabant ingedeeld worden in vijf grote categorieën:
3.2.1. De aan de vorst voorbehouden gevallen
Dit betreft vooral zaken waarin de hertog, zijn domein of de openbare orde in het geding was, zoals majesteitsschennis, valsemunterij, ordeverstoring, belastingheffing door de centrale overheid, of schending van de vorstelijke 'sauvegarde' (wanneer een persoon of instelling onder de bescherming van de vorst was geplaatst).
3.2.2. Rechtszaken die door de vorst aan een lagere rechtbank werden onttrokken (evocatie)
Dit kon uiteraard gebeuren in het geval van voorbehouden gevallen, maar ook bij rechtsweigering of onregelmatigheden.
3.2.3 Rechtszaken die in eerste instantie voor de Raad van Brabant kwamen
De Raad van Brabant was bevoegd voor processen in eerste instantie van bepaalde partijen, met name van steden, gemeenten, abten, abdissen, godshuizen, hospitalen, armentafels, hertogen, graven en baronnen (behalve de ridders van het Gulden Vlies, die onder de Grote Raad van Mechelen ressorteerden), rechtszaken van de kanselier, de raadsheren en hun families, en zaken waarin griffiers, secretarissen en lagere functionarissen van de Raad als verdedigende partij bij betrokken waren.
De Raad was ook in eerste instantie bevoegd voor bepaalde types rechtszaken, zoals de voorbehouden gevallen (zie hoger), bevoegdheidsconflicten tussen gerechtsofficieren, of schuldvorderingen door (arme) weduwen, wezen en armen. Houders van een ambt verleend door de hertog of door een stad (schouts, ammans, baljuws, ontvangers van domeinen, maar ook de gezworen notarissen en landmeters) kwamen in eerste instantie voor de Raad, indien het betwistingen betrof i.v.m. hun officie. Betwistingen van Brusselse drukkers en boekhandelaars i.v.m. censuur, drukoctrooien of schendingen van privileges kwamen ook in eerste aanleg voor de Raad van Brabant. (23) Conflicten naar aanleiding van vrijwillige rechtspraak (registratie van akten door notarissen of voor schepenen) die door de Raad waren bekrachtigd, werden eveneens in eerste aanleg behandeld.
Vele partijen wendden zich rechtstreeks tot de Raad van Brabant in zaken die ook voor een plaatselijke schepenbank berecht hadden kunnen worden. Armen hadden bijvoorbeeld het recht om onmiddellijk voor de hoogste rechtbank te procederen, om de kosten van eerste, tweede of derde aanleg te vermijden. Voor de Raad van Brabant konden zaken ook pro deo worden behandeld, wat volgens een getuigenis uit 1683 niet gebeurde in schepenbanken van dorpen. (24)
3.2.4. De beroepszaken voor Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas.
Beroep was alleen mogelijk in burgerlijke zaken. In Brabant was beroep tegen strafrechtelijke zaken niet mogelijk in het ancien régime.
Er waren twee soorten beroep: appel en reformatie. Bij appel werd het vonnis van een lagere rechtbank geschorst en was het niet toegelaten nieuw bewijsmateriaal aan te brengen. Bij reformatie werd het oorspronkelijke vonnis wel uitgevoerd, maar kon wel nieuw bewijsmateriaal worden aangedragen. Appel en reformatie waren mogelijk tegen civiele eindvonnissen en alle tussenvonnissen waarvan de uitvoering of de gevolgen bij eindvonnis niet meer ongedaan konden worden gemaakt. De kwestie of men in appel, dan wel in reformatie kon gaan, hing af van de rechtbank waar men in eerste instantie voor had gepleit. Deze gegevens worden voorgesteld in het onderstaande schema:
Schema: Type beroepsprocedure voor de Raad van Brabant (25)
Schema
3.2.5. De zaken in revisie
In een aantal gevallen was het ook mogelijk om in beroep te gaan tegen beslissingen van de Raad van Brabant zelf. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen 'kleine' en 'grote' revisie. Kleine revisie kon worden aangetekend tegen beslissingen van rekestmeesters, de rolvoorzitters, de eerste commissaris in commissariale zaken of tegen vonnissen die buiten de raadkamer door één of twee raadsheren geveld waren. Grote revisie kon worden aangetekend tegen vonnissen in burgerlijke zaken die in één van de twee raadkamers waren geveld.
De politieke bevoegdheden van de Raad van Brabant kunnen worden samengevat als:
3.3.1. Het uitvaardigen van verordeningen
Ordonnanties hadden pas kracht van wet in Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas nadat ze door de Raad waren goedgekeurd en door de kanselier waren gezegeld.
3.3.2. Het controleren van stedelijke ordonnanties
De Raad controleerde ex officio (ambtshalve) of de stedelijke ordonnanties, reglementen en statuten in overeenstemming waren met de principes van het recht. Hij bevestigde of interpreteerde de stedelijke privileges en kon de stedelijke magistraten vermanen of zelfs bestraffen. (26)
3.3.3. Het recht om advies uit te brengen
Alle rekesten aan de soeverein of de landvoogd die betrekking hadden op Brabant werden voor advies aan de Raad gezonden.
3.3.4. De expeditie en de zegeling van brieven van gratie, benoemingsbrieven en octrooien aan Brabanders en Brabantse instellingen
Deze akten werden meestal uitgevaardigd nadat hiervoor een verzoekschrift was ingediend. Nadat de centrale overheid advies had gevraagd en ontvangen, bijvoorbeeld van de Raad van Brabant, werd de minuut en de akte opgesteld binnen de administratie van de centrale overheid. De brieven van gratie en de octrooien, de benoemingsbrieven die de vorst aan Brabanders of Brabantse instellingen gaf en de toewijzingen van kerkelijke beneficiën werden terug naar de Raad van Brabant gezonden om door een secretaris van de Raad geëxpedieerd te worden en in de Kanselarij met het grootzegel van Brabant te worden gezegeld. (27) In 1764 moest de Raad van Brabant het recht om brieven van gratie en octrooien te verlenen grotendeels afstaan aan de Geheime Raad.
Het Officie-Fiscaal was belast met de verdediging van de vorstelijke belangen en de handhaving van de openbare orde. Hij trad onder andere op in geschillen over domeinen, tollen, belastingen en criminele dossiers waar een boete of een confiscatie ten voordele van de vorst mee gemoeid was. De bevoegdheden van het Officie-Fiscaal kenden een belangrijke uitbreiding in de loop van de 17de en 18de eeuw. Ook werden de fiscalen geconsulteerd bij alle aanvragen voor octrooien en brieven van gratie. Zij waren eveneens verantwoordelijk voor het toezicht op de lagere gerechtsofficieren.
De kanselier van Brabant bewaarde het zegel van Brabant en was de voorzitter van de Raad van Brabant. Hij werd benoemd door de vorst. (28) Hij moest een jurist en een Brabander zijn. Zijn bevoegdheden binnen de Raad bestonden onder andere uit het beëdigen van de suppoosten, het bijeenroepen van de Raad buiten de gewone uren, het verdelen van de raadsheren over de kamers, het aanstellen van rekestmeesters, rapporteurs en commissarissen, en het benoemen van deurwaarders, procureurs en boden. Ook was hij bevoegd voor het verlenen van toelating tot het uitvoeren van bepaalde officiën (landmeters, notarissen,...).
Zijn belangrijkste bestuurlijke bevoegdheden bestonden uit het bewaren van het zegel, de vertegenwoordiging van de vorst in de Staten van Brabant en een tussenkomst in de vernieuwing van de stadsmagistraten. (29) Bij afwezigheid van de hertog bestuurde hij in diens naam het hertogdom. (30)
De raadsheren leidden de onderzoeken (enkwesten of enquêtes), traden op als rekestmeester of 'commissaris' en spraken vonnissen uit. Recht spreken deden ze niet alleen, maar collegiaal. Aanvankelijk werden alle processen behandeld in een plenaire vergadering. In 1585 werden de raadsheren verdeeld over twee kamers, die dezelfde bevoegdheden hadden. Pogingen om een derde kamer op te richten in 1673 en 1788 hielden niet lang stand. De verdeling van de raadsheren over de kamers gebeurde door de kanselier.
De raadsheren werden benoemd door de landvoogd. (31) Ze moesten van Brabantse afkomst zijn, maar twee plaatsen waren gereserveerd voor niet-Brabanders. Sinds 1531 moesten raadsheren beschikken over een licentie in de rechten. Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw moesten ze daarenboven een 'medianaat' betalen om benoemd te kunnen worden. Dit was een betaling van een deel van de te verwachten inkomsten. Aanvankelijk gebeurde de betaling in de vorm van een lening, die echter al snel evolueerde tot een gift. (32) Deze betalingen waren een belangrijke reden waarom de overheid het aantal raadsheren liet groeien in de tweede helft van de 17de eeuw, hoewel hun aantal officieel begrensd was tot 15. In de loop van de 18de eeuw werd het medianaat verminderd, en werd het maximum aantal raadsheren beter gerespecteerd.
De griffiers en de secretarissen stonden samen met de door hen betaalde klerken in voor het schrijfwerk in de Raad van Brabant. Aanvankelijk was er één griffier, in 1554 werd er een tweede aangesteld. Enkel van 1685 tot 1701 en van 1704 tot 1709 was er een derde actief, maar daarna bleef het beperkt tot twee. Ook het aantal secretarissen groeide van vier tot acht à tien, om in de 18de eeuw te stabiliseren op zes.
De werkverdeling tussen de griffiers en de secretarissen was het voorwerp van vele conflicten en processen en evolueerde in de tijd. De griffiers behandelden de zaken die op de rol voorkwamen en bewaarden de geconsigneerde stukken. Ze waren verantwoordelijk voor de expeditie van de vonnissen, de consulten en de correspondentie van de Raad.
Secretarissen traden op in de procedure voor commissarissen en in de communicatoire procedure (zie supra). Zij ontvingen alle rekesten, en depecheerden en ondertekenden de apostilles en open brieven van de Raad. In principe mochten zij zelf geen rekesten apostilleren, maar in de praktijk gebeurde dit toch regelmatig. Ze traden ook op in de gerechtelijke onderzoeken van de Raad, als assistent van een raadsheer. Wanneer het voorwerp van betwisting onder de 300 gulden lag, kon een secretaris alleen optreden indien de partijen hiermee akkoord konden gaan.
Tot 1726 werkte elke secretaris afzonderlijk en konden procureurs kiezen bij wie ze een rekest indienden. Vanaf 1726 werd in de bibliotheek van de Raad van Brabant het 'comptoir général' geopend. Dit was een gemeenschappelijk bureau, waar telkens twee secretarissen aanwezig waren om de rekesten in ontvangst te nemen. Alle inkomsten werden gedeeld. Griffiers en secretarissen werden benoemd door de landvoogd. Sinds 1651 betaalde men ook een medianaat voor het verkrijgen van deze ambten.
De belangrijkste ambtenaren in het Officie-Fiscaal waren de advocaat-fiscaal, de procureur-generaal en de substituut-procureur-generaal. In 1765 werd een adjunct-advocaat-fiscaal aangesteld. Tussen 1748 en 1763 was er een tweede substituut-procureur-generaal actief, die opereerde in het hertogdom Limburg. In 1783 werd er opnieuw een tweede substituut-procureur-generaal aangesteld en op het einde van het ancien régime waren er zelfs drie. Deze groei in personeel reflecteert de grotere activiteiten van het Officie-Fiscaal in de loop van de 18de eeuw.
Advocaten en procureurs werden door de kanselier en de Raad van Brabant geadmitteerd en beëdigd, maar maakten geen deel uit van de administratieve kern van de justitieraad. Het is niet altijd eenvoudig om een precieze afbakening te maken van hun respectieve taken.
Advocaten werden door de partijen in dienst genomen om stukken op te stellen en te pleiten. Zij moesten rechten hebben gestudeerd. Na de Nederlandse Opstand werd gespecificeerd dat dit diende te gebeuren aan een universiteit waarvan de religieuze orthodoxie werd verzekerd. Ze moesten lid worden van de broederschap van de Heilige Anna, en sinds 1651 dienden ook zij een medianaat te betalen. Voor ze zich als zelfstandig advocaat vestigden, volgden velen een stage bij een collega, of werkten ze als klerk bij een griffier of secretaris van de Raad van Brabant.
Procureurs brachten de stukken naar de rechtbank en waren verantwoordelijk voor eenvoudige rechtshandelingen. Zij hoefden geen rechten te hebben gestudeerd en mochten in principe niet pleiten.
Advocaten en procureurs voor de Raad van Brabant moesten in principe in Brussel resideren. Er werden echter uitzonderingen toegestaan op deze regel. Particulieren uit Antwerpen moesten bijvoorbeeld geen Brusselse advocaat in dienst nemen. (33)
Deurwaarders stonden in voor het dagvaarden van de partijen, het overbrengen van de rekesten of procedurestukken aan de tegenpartij en het insinueren van akten, vonnissen en andere mandementen van het Hof. Zij konden ook inbeslagnames uitvoeren of personen arresteren wanneer partijen weigerden om de beslissingen van het Hof te volgen. Deurwaarders stonden onder de directe bescherming van de vorst. Elke vorm van geweld tegen hun persoon in de uitoefening van hun functie kon worden bestraft met de doodstraf. In de 15de eeuw werd een onderscheid gemaakt tussen gewone deurwaarders, buitengewone deurwaarders en boodschappers te paard, maar dit vervaagde vanaf de 16de eeuw. De procedureordonnanties schreven een maximum voor van vier deurwaarders, maar hun aantal evolueerde tot 48 in 1619, bijna 70 in 1633, 59 in 1715 en 46 op het einde van de de 18de eeuw. In de 17de en 18de eeuw groeide het aantal deurwaarders buiten Brussel. (34)
Elke zaak begon met een rekest van 'venue en cour' door de eisende partij. Dit stuk was opgesteld door een advocaat en werd ingediend door een procureur. Het rekest werd ingediend bij een secretaris (vóór 1726) of bij het comptoir van de secretarissen (na 1726). De secretaris bezorgde het aan de rekestmeesters (twee raadsheren die functioneerden met een maandelijkse beurtrol), die het document onderzochten, beslisten over de procedure die de zaak zou volgen, het apostilleerden en het aan de secretaris terugbezorgden.
In de Raad van Brabant bestonden drie procedures, die elk een eigen administratief verloop kenden. Een zaak kon volgens de ene procedure beginnen en daarna volgens de andere worden verdergezet.
Indien de rekestmeesters 'committimus' op het rekest schreven, werd de zaak op de rol gevoerd. De rol was een deputatie uit de Raad die bestond uit twee raadsheren en een griffier. Na de dagvaarding wisselden de partijen stukken uit (rekest, repliek, dupliek, tripliek, quadrupliek,...). Rekest en repliek zijn van de suppliant, antwoord en dupliek van de tegenpartij. Wanneer het hof oordeelde dat een proces voldoende was ingeleid, werden de partijen verzocht om de door hen gepresenteerde bescheiden in te leveren ('furneren'). De dossiers werden overgemaakt aan de kanselier, die een raadsheer benoemde als verslaggever. Deze bestudeerde het dossier en bracht hierover verslag uit in de Raadkamer, waarop het Hof het vonnis velde.
Een tweede mogelijkheid was de procedure voor commissarissen. Hierbij werden een raadsheer en een secretaris aangesteld om de zaak te behandelen. Deze procedure was discreter en sneller, maar ook duurder. Ze werd vooral aanbevolen voor dringende zaken of voor aangelegenheden die niet in de openbaarheid van de rol behandeld werden.
De derde mogelijkheid was de communicatoire procedure. In principe mochten de partijen geen stukken indienen na de dupliek, maar al snel werden uitzonderingen toegestaan. Een procesdossier dat via deze procedure werd ingeleid, kan gemakkelijk worden herkend aan de gebruikte terminologie. De eisende partij werd 'suppliant' genoemd. De tegenpartij reageerde met een 'rescriptie' en werd dus de 'rescribent'. De communicatoire procedure werd dominant in de 18de eeuw.
Een uitzondering op deze drie procedures vormde de judicature per manus. Dit was een eerder informeel besluitvormingsproces waarbij dossiers circuleerden tussen de raadsheren, die thuis hun oordeel hierover uitschreven. Deze werkwijze werd nooit geformaliseerd in een ordonnantie of stijl van procederen. In 1681 werd ze verboden en in de 18de eeuw kwam ze veel minder voor.
In het grootste deel van de 18de eeuw werden de archieven van de Raad van Brabant bewaard op drie plaatsen: boven de kanselarij, in het groot vleeshuis en in een ruimte boven de gevangenis Treurenberg. In 1753 verklaarde Henri Guillaume de Wynants dat het archief van de Raad zich 'dans un grand dérangement' bevond. (35) Hoogstwaarschijnlijk waren de procesdossiers in de Raad van Brabant tijdens het ancien régime voor een groot deel geordend per griffie of secretariaat. De oude ordening ging al grotendeels verloren bij de verhuizing van de Raad van Brabant naar het Hof van Beroep na 1795, en/of bij de definitieve verhuizing naar het Algemeen Rijksarchief in 1859-1860. Volgens rapporten van Louis Galesloot bevonden de procesdossiers zich alleszins in de grootst mogelijke wanorde. Sommigen waren nog voorzien van etiketten van secretarissen, maar anderen niet meer. (36)
Voor de 19de-eeuwse archivarissen was het niet onmiddellijk duidelijk wat er met deze massa's bescheiden moest gebeuren. In 1866 gaf Algemeen Rijksarchivaris Louis-Prosper Gachard de opdracht om te bestuderen welke categorieën procesdossiers konden worden vernietigd, en welke moesten worden bewaard. (37) In 1873 stelde Louis Galesloot daarom het plan op om categorieën aan te brengen in de massa procesdossiers. In zijn rapport van 1874 had hij het over acht reeksen:
1)de Staten van Brabant
2) de steden en gemeenten
3) de ambachten
4) de gilden
5) de clerus
6) de adel en de militairen
7) de particulieren
8) de heraldische processen.
In de daaropvolgende jaren werden de procesdossiers in deze en andere kunstmatige reeksen geklasseerd. De totstandkoming van deze 'reeksen' moet dus wellicht worden beschouwd als een operatie om een selectie uit te voeren. Met de 19de-eeuwse archivistische criteria van Gachard in het achterhoofd (38) liep wellicht vooral de omvangrijke reeks 'particulieren' de grootste kans om vernietigd te worden. Tot een vernietiging is het echter gelukkig nooit gekomen.
Tussen de categorieën uit het rapport van 1874 en de hedendaagse toestand in de Raad van Brabant kunnen een aantal afwijkingen worden geconstateerd. Vandaag bestaan er niet acht, maar 15 categorieën procesdossiers. De steden en gemeenten werden gesplitst over drie subcategoriëen: de steden behalve Brussel, Brussel en de gemeenten. De particulieren werden om onduidelijke redenen opgesplitst in twee reeksen. De nieuwe categorieën zijn: de processen van de procureurs-generaal, die van de universiteit Leuven, van de Stichtingen en betreffende de Staten van Limburg. De meeste 'reeksen' werden min of meer chronologisch geordend.
Het lijkt er dus op dat naarmate het werk vorderde, de criteria zijn aangepast om de reeksen af te bakenen. Mogelijk is men vanuit vrij algemene criteria begonnen, om deze dan later verder te verfijnen. Daarnaast werden er in de reeksen procesdossiers ook heel andere stukken toegevoegd uit het kernarchief, bijvoorbeeld uit de geconsigneerde stukken, taxaties enz. (39)
Dit alles zou alleszins een verklaring kunnen vormen voor vele anomalieën die vandaag kunnen worden vastgesteld. Verschillende archivarissen stelden al meermaals allerlei vermengingen en inconsequenties vast. (40)
In uitvoering van het Koninklijk Besluit van 15 oktober 1832 verwierf het Algemeen Rijksarchief de 'administratieve' bescheiden van de Raad van Brabant (briefwisseling, ordonnanties, administratie inzake octrooien). De rest van het archief, waaronder de procesdossiers, werd pas in 1859 overgebracht naar het Rijksarchief. (41)
Sinds de Middeleeuwen speelt de adel een fundamentele rol in de sociale, politieke, culturele en militaire geschiedenis van ons land, én in de vorming en het beheer van het Belgische erfgoed. De 'adellijke identiteit' werd materieel uitgedrukt en doorgegeven tussen generaties doorheen levensstijl, representatie en statusmanagement. Edellieden woonden in kastelen op het platteland en/of in indrukwekkende huizen in de stad, ze legden kunstverzamelingen en bibliotheken aan, lieten familieportretten schilderen, verzamelden porselein, juwelen, chinoiserie en andere decoratieve kunstvoorwerpen. In het beheer van hun domeinen en buitenverblijven hadden ze een belangrijke impact op de vorming van het landschap in ons land (beheer van bossen en heide, uitbaten van banmolens, aanleggen van dreven, slotgrachten, toegangspoorten met familiewapens, tuinen, priëlen,...).
Hoewel het om een relatief kleine groep ging, bleef het adellijk patrimonium in de zeventiende en achttiende eeuw altijd een zeer significant deel van het totale maatschappelijke vermogen uitmaken. Als politieke leidersfiguren, als burgerlijke en militaire kaders van de centrale en regionale overheid, als bemiddelaars tussen stad en platteland en als sociale rolmodellen en culturele leaders of opinion bleef de adel een cruciale rol spelen in deze periode.
De dossiers werpen een gedetailleerd licht op de concrete leefwereld en de bekommernissen van de adel. Maar omdat de "reeksen" procesdossiers in de Raad van Brabant op een eerder arbitraire manier zijn tot stand gekomen, bevat deze inventaris ook heel wat dossiers van personen die niet van adel waren. De betrokkenen zijn vaak zelf aan het woord en geven daarbij hun waarden en gevoeligheden bloot. Deze dossiers bevatten een enorm aantal gegevens over het dagelijks leven, de materiële cultuur, de economie, en de sociale verhoudingen. Zowel het roerend als het onroerend erfgoed van de adel kan er door worden gedocumenteerd.
De onderzoeksmogelijkheden zijn vrijwel eindeloos. De dossiers werpen licht op de evolutie van het adellijk patrimonium, familiale strategieën, levensstijl, representatie en statusmanagement. Talrijke processen met fiscale, militaire of politieke implicaties belichten de relaties van de adel met de centrale overheid. Ook de interne differentiatie binnen de adel en de conflicten tussen adellijke families kunnen in kaart worden gebracht (oude versus nieuwere adel, militaire adel versus ambtsadel, grondadel versus zakenadel; verschillen in rang, gender, culturele circuits en levenscyclus). Ze bevatten dikwijls gedetailleerde informatie over heerlijkheden, domeinen, of het bouwen en verbouwen van kastelen of buitenverblijven. Transmissies tussen generaties van roerend erfgoed met een hoge symboolwaarde (schilderijen, juwelen, kunstmeubels) komen ook aan bod. In de reeks bevinden zich een enorm aantal dossiers over de lokale geschiedenis van talloze dorpen en heerlijkheden. Dossiers over de verkoop van gronden, heerlijkheden, bossen, hoeven, molens, boomgaarden of vee geven inzicht in het dagelijks beheer van het adellijk domein. Conflicten over het onderhoud van dijken, wegen of waterlopen bieden soms onverwachte inzichten op de geschiedenis van het landschap.
In het kader van rechtszaken werd in de loop van zeventiende en achttiende eeuw daarenboven een schat aan lokale cartografische documenten geproduceerd die als onderdeel van de bewijsvoering bij het dossier werden gevoegd.
De dossiers hebben vooral betrekking op de periode tussen 1691 en 1700, maar tijdens de inventarisatie doken ook een aantal oudere zaken op. Sommige rechtszaken lopen ook voort na 1700.
Taal en schrift van de documenten
De procesdossiers zijn in het Nederlands en het Frans.
In de vroege 19de eeuw zijn een groot aantal stukken van de Raad van Brabant illegaal verbrand of verkocht door de conciërge van het Hof van Beroep van Brussel. De archiefstukken werden ondere andere opgekocht door boekbinders, die vooral geïnteresseerd waren in stukken op perkament.
Idealiter zouden de procesdossiers moeten worden gekoppeld aan de archiefvormers uit het kernarchief: aan de griffiers die de zaken behandelden die op de rol voorkwamen, of aan de secretarissen die optraden in de procedure voor commissarissen en in de communicatoire procedure. Dit zou het eenvoudiger maken om verbanden te leggen tussen de procesdossiers en de grote reeksen uit het kernarchief, bijvoorbeeld de vonnisboeken (infra onder 'aanwijzingen voor het gebruik').
Een dergelijke methodologie werd bijvoorbeeld vruchtbaar toegepast bij de ordening en inventarisatie van archief van 19de en 20ste-eeuwse rechtbanken, op basis van de notitieregisters van het parket. (42) Dit is echter niet mogelijk in het archief van de Raad van Brabant. Notitieregisters bestaan niet, en de ingrepen uit de 19de eeuw kunnen onmogelijk worden teruggedraaid. (43) Omdat het hier ook nog eens gaat om een beperkt deelbestand, zou de meerwaarde van een onvolledige klassering van de procesdossiers op de naam van de griffiers of van de secretarissen beperkt zijn. Daarom werden de procesdossiers geordend op de manier zoals ze tot dusver steeds zijn geordend in het Rijksarchief (en in vele andere archiefinstellingen): in chronologische volgorde.
Voor onze inventarisatie zaten de dossiers voor het grootste gedeelte nog opgevouwen en dichtgebonden en waren ze zeer rudimentair verpakt in bruin papier. Daarom drongen verschillende taken m.b.t. materiële zorg zich op. De stukken werden allemaal open geplooid, gestofzuigd en gevlakt. Soms was het noodzakelijk om de liassering te doorbreken, omdat de stukken dreigden te scheuren bij de lectuur.
De nummering van deze dossiers loopt van nr. 5312 tot en met 6712 en sluit aan bij de inventaris van Paul Behets, Harald Deceulaer en Bert Tops van de processen van de adel van 1651 tot 1690.
Het archief is openbaar. De raadpleging is vrij.
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief.
Het vroegste stuk in het procesdossier is het rekestvan 'venue en cour', waarin de eisende partij (de 'suppliant' of 'impetrant') het probleem uiteenzet, en zijn eisen formuleert ten aanzien van de tegenpartij. Het rekest werd geapostileerd door de rekestmeesters, en doorgegeven aan griffiers, die dit moesten expediëren aan andere partijen. Hoe kan men dit stuk herkennen? Dit rekest is herkenbaar door de beginformule 'Verthoonen reverentelijck' of 'Verthoonen seer eerbiedelijck' ('Remontre en tres profond respect..' of Remontre humblement...) gevolgd door de naam van de eisende partij, en de beschrijving van de omstandigheden die tot het geschil hebben geleid. De eigenlijke eis wordt weergegeven op het einde van het verzoekschrift. Deze eis wordt ingezet in een nieuwe paragraaf, met de formule 'Oodtmoedelijck biddende..' (of Supplient tres humblement...). Het rekest werd voorzien van een apostille of randschrift, waarin het stuk werd doorverwezen naar de tegenpartij, die schriftelijk moest reageren.
De beschrijving rekest van 'venue en cour' staat niet op dit stuk geschreven. Deze term werd enkel gebruikt in de inventaris en in de andere stukken van het dossier. Niet elk rekest in het dossier is overigens het rekest van 'venue en cour'. In vele dossiers zitten ook rekesten waarin de toestemming gevraagd werd om stukken te mogen toevoegen aan het dossier. In de meeste gevallen bevindt het rekest van 'venue en cour' zich achteraan in het dossier. Meer recente stukken werden daar opgelegd. De chronologische verloop van de zaak kan zo worden gevolgd, door het dossier (min of meer) van achter naar voor door te werken. Er moet hierbij rekening worden gehouden met het feit dat er oorspronkelijk twee (of drie) proceszakjes waren (één per partij). In de loop van de jaren zijn de stukken in vele dossiers vaak door elkaar gehaald.
Daarenboven zijn zeker niet alle dossiers volledig. Indien het rekest van 'venue en cour' ontbreekt, strekt het tot aanbeveling om het oudste stuk uit het dossier te zoeken. Vaak is dat de 'rescriptie': de reactie van de tegenpartij op het verzoekschrift van de eisende partij. De partij(en) die een rescriptie indiende, werd 'rescribent' of 'rescribenten' genoemd. Op de rescriptie werd dan weer gereageerd met een repliek, waarop een dupliek volgde, soms een tripliek of een quadrupliek. Allerlei varianten zijn mogelijk. Een memorie kan in het dossier opduiken, wanneer de partijen van mening verschilden over de feiten en de gerechtelijke interpretatie. Wanneer de partijen het eens waren over de feiten, maar niet over hun juridische interpretatie, werd een avertissement opgesteld. Indien het geschil enkel handelde over feiten, werden stukken opgesteld onder de titel feyten of nieuwe feyten.
Het gebeurt dat een dossier slechts stukken van één partij bevat. Dit wijst er op dat de stukken van de ontbrekende partij gelicht zijn. Na afloop van het vonnis konden de partijen hun eigen stukken lichten, niet die van de tegenpartij.
Naarmate het proces langer aansleept, duiken vaak procedurekwesties op, en allerlei juridische spitsvondigheden. Het wordt dan ook vaak moeilijker voor de hedendaagse, niet juridisch geschoolde lezer om de argumentatie te volgen, of om uit te maken waar het conflict eigenlijk om draait. Verschillende stukken bevatten juridische spitsvondigheden die nauwelijks aansluiten bij de zaak zelf. De vroegste stukken in het dossier zijn doorgaans duidelijker. De 'thoon' of verklaringen van getuigen, zijn vaak bijzonder informatief, en geven een grote rijkdom aan heel concrete details over de zaak, en indirect ook over de leefwereld van de betrokken partijen. Een partij kon reageren op het getuigenverhoor op initiatief van de tegenpartij door 'reprochen' in te dienen. De tegenpartij kon hierop weer reageren met 'salvatiën'.
Het dossier bevat uiteraard dikwijls vele bewijsstukken als bijlagen: kopieën van ordonnanties, authentieke afschriften uit rekeningen, registers van besturen, of notariële akten, soms zelfs oudere, originele stukken (retroakten). De bijlagen in het dossier zijn doorgaans genummerd. Op de rug van de bewijsstukken staat soms de naam vermeld van de partijen uit het dossier, wat kan helpen om losse stukken aan een bepaald dossier toe te wijzen. Procesdossiers bevatten ook stukken die voor de meeste lezers eerder een beperkte waarde zullen hebben. Met de procuratie stelde een partij haar 'procureur' aan. In de verbalen worden de juridische handelingen van de procureurs van de partijen in chronologische volgorde per zitting weergegeven. Deze staan dus toe om de periode te bepalen waarin het proces werd gevoerd. Tot op zekere hoogte kan dit ook aan de hand van de procesinventaris: het overzicht van alle stukken in het dossier. Hiermee moet echter worden opgelet, want sommige grote dossiers bevatten een tweede of zelfs derde inventaris. De inventaris wordt ondertekend door de procureurs van de partijen. Op de rug van het dossier staat in de meeste gevallen de naam van de griffier of de secretaris. In het geval van een commissariale procedure staan er twee namen: één van de betrokken raadsheer, en één van de secretaris. Boven elk stuk staat doorgaans nog een andere naam, wellicht die van de klerk die in opdracht van de secretaris of de griffier werkte. De apostilles op de stukken zijn dan weer ondertekend door de secretaris of de griffier.
In de literatuur is sporadisch reeds opgemerkt dat burgerlijke processen soms in 'clusters' voorkomen. (44) Eén grote betwisting kan soms aanleiding geven tot meerdere processen, tussen verschillende of aanverwante partijen. Van dit fenomeen zijn er ook in deze inventaris sporen terug te vinden. Partijen kunnen zo soms meer in detail worden geïdentificeerd en het onderwerp van de betwisting wordt ook duidelijker.
Deze inventaris maakt het inderdaad mogelijk om meerdere processen te bestuderen rond hetzelfde, of vergelijkbare thema's. Een waarschuwing is hierbij echter aan de orde. De reeks geeft per definitie een onvolledig en partieel beeld. De procederende partijen konden na de afloop van het proces hun stukken lichten, om ze zelf te bewaren. Het lichten van stukken door de partijen werd nog nauwelijks bestudeerd. Een eerste steekproef suggereert dat er in jaren zeventig en tachtig van de achttiende eeuw meer dossiers werden gelicht dan in het de jaren twintig en dertig. (45) De reeks bevat zoals gezegd ook enkel dossiers waarbij het Officie-fiscaal niet betrokken was.
De procesdossiers die vandaag nog in deze reeks worden bewaard, zijn dus diegene:
1) waarbij het Officie-Fiscaal niet betrokken was
2) die niet gelicht zijn door de partijen
3) die niet vernietigd zijn in de vroege 19de eeuw
4) die niet per ongeluk in andere reeksen zijn geklasseerd in de late 19de eeuw
De dossiers in deze inventaris lenen zich dus zeker niet tot een kwantitatieve bewerking (zie infra onder 'documenten met een verwante inhoud').
Het kernarchief van de Raad van Brabant werd geïnventariseerd door Eddy Put in twee fundamentele inventarissen. (46) Het is sterk aan te raden om deze te raadplegen om zich een beeld te vormen van de werkprocessen en archiefvorming binnen de instelling. Door de uitgebreide studie over bevoegdheden, organisatie, procedure en archiefvorming wordt het eenvoudiger om verbanden te leggen tussen de procesdossiers en de andere grotere reeksen. Meerdere series maken het inderdaad mogelijk om aanvullende gegevens te vinden, die niet (of niet altijd) in de procesdossiers staan. De reeksen met de grootste documentaire waarde worden hieronder vermeld, van a) tot c). Onder d) worden enkele andere reeksen vermeld die eerder beperkte of zeer technisch-juridische informatie bieden.
In het archief van de Raad van Brabant bevinden zich verschillende reeksen vonnisboeken. Aan de hand van de 'inventarissen van de gewezen processen' van de beneden- en de bovengriffie is het mogelijk om relatief snel referenties naar vonnissen terug te vinden (vanaf 1715 werden ze per maand gegroepeerd). (47) Deze kunnen dan worden opgezocht in de vonnisboeken van de boven- of de benedengriffie. Deze vonnisboeken zijn vanaf het laatste kwart van de 16de eeuw voorzien van indices. (48) Niet alle vonnissen bevinden zich echter in het archief van de griffies. Er zijn ook liassen van vonnissen in het archief van de secretariaten. (49) Deze zijn niet voorzien van indices.
De vraag wie welke vonnissen registreerde (griffiers of secretarissen) is niet eenvoudig te beantwoorden. Aan de hand van de dorsale nota's met de naam van de griffier of de secretaris is het in principe mogelijk om reeksen vonnisboeken te elimineren, maar voorzichtigheid is hierbij geboden. Allereerst zijn deze dorsale nota's niet in alle gevallen aanwezig. Verder waren de procedures binnen de Raad van Brabant allesbehalve waterdicht gescheiden circuits. (50) Een zaak kon volgens de ene procedure worden ingeleid, en volgens een andere eindigen. Belangrijk is ook om te beseffen dat niet alle processen tot een vonnis leidden. Vele zaken werden in der minne geregeld, (51) of werden niet verder gezet door de partijen. Bovendien, niet alle vonnissen werden geregistreerd en vele vonnissen bieden magere informatie. Ze werden niet gemotiveerd.
Wanneer overgegaan werd tot het ondervragen van getuigen, werd een minuut opgesteld door de secretaris-commissaris. De initiatiefnemende partij kreeg daarop de grosse of een kopie. De secretarissen waren verplicht om de minuten te bewaren. Binnen de Raad van Brabant bestaat er vandaag dan ook een reeks chronologisch geordende 'thoonen'. Ze werden gedetailleerd beschreven. (52) De collectie bewaard gebleven 'thoonen' is echter slechts een fractie van wat er ooit bestaan heeft. Vele getuigenissen die wél in de procesdossiers voorkomen, zijn niet terug te vinden in de reeks 'thoonen'. De raadpleging van de reeks kan zinvol zijn om getuigenissen te vinden, indien deze ontbreken in het procesdossier. Indien het procesdossier ontbreekt, is de context waarbinnen de getuigenissen zijn afgenomen minder duidelijk.
In de Grote Raad van de Nederlanden te Mechelen werden getuigenverhoren regelmatig uit het dossier gehaald door de griffier. (53) Er zijn geen aanwijzingen dat dit gebeurde in de Raad van Brabant.
De reeksen opinies, resoluta en ingekomen adviezen komen zowel voor in het archief van de griffies als in dat van de secretarissen. Ze vormen de neerslag van de beraadslaging binnen de Raad van Brabant. De verschillende raadsheren schreven hun mening neer, en deze werden zorgvuldig bewaard. De opinies geven een inzicht in de motivering van de beslissingen. Ze komen vaker voor in de 17de dan in de 18de eeuw. (54)
De reeksen bevatten ook ingekomen adviezen die de Raad vroeg aan de fiscalen, aan particulieren of instellingen. Dit gebeurde vooral in de 18de eeuw, bijvoorbeeld naar aanleiding van bij de Raad ingediende rekesten.
In het kernarchief bevinden zich nog een aantal andere reeksen met eerder technische informatie, waarvan de gebruikswaarde doorgaans beperkt is. Zonder exhaustief te zijn, kunnen o.a. worden gesignaleerd:
Recipissenboeken of de inventarissen van gewezen processen: deze laten toe om na te gaan of een dossier is gelicht, en door welke partijen. Aan de hand van de datum van de lichting van het dossier kan gerichter worden gezocht naar een vonnis.
Rollen: verslagen van de zittingen, in chronologische volgorde.
Verbalen: verslagen van de zittingen, gegroepeerd per zaak.
Consignatieboeken en geconsigneerde stukken (55): registratie van geld, boeten en voorwerpen die in het kader van een proces in bewaring werden gegeven. Dit gebeurde o.a. als borg, bij gedwongen verkoop of bij betwistingen om nalatenschappen waarvan de erfgenamen beneficie van inventaris hadden gekregen (zodat zij niet aansprakelijk konden worden gesteld voor de schulden van hun erflater).
AERTS E. en DE MECHELEER L., Le César des Archives: archivistiek en historiografie in de eeuw van Gachard, in Bibliotheek & Archiefgids, 2003, 79, p. 24-35.
BAERTEN J., Over het behoud van de interne structuur der archieffondsen. De papieren van het Officie-Fiscaal van Brabant, in Miscellanea Lucienne Van Meerbeeck (Archief en Bibliotheekwezen in België, extra nummer 42), 1971, p. 14-25.
BAERTEN J. en PUT E., Werkbeschrijvingen van de nrs. 7.325 tot 10.566 van de dossiers (in portefeuilles van het Officie-Fiscaal van de Raad van Brabant. Fiches de travail des N° 7.325 à 10.566 des dossiers (en portefeuilles) de l'Office-Fiscal du Conseil de Brabant, (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Toegangen in beperkte oplage, 12), Brussel, 2001.
BEHETS P. en DUQUENNE X., bewerking en inleiding DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant Processen van de clerus, 1749-1795, (Rijksarchief te Brussel I 78), Brussel, 2017.
BEHETS P., BOMBOIS D. en DECEULAER H. m.m.v. Muriel Norro en Michel Van Humbeeck, Inventaris van het archief van de Raad van Brabant Processen van particulieren 1771-1796 (vnl. 1775-1795) (Rijksarchief te Brussel I 67), Brussel, 2016.
BEHETS P., DECEULAER H. en TOPS B., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant Processen van de adel 1496-1722 (vnl. 1651-1690) (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 74), Brussel, 2016.
BOMBOIS D en BEHETS P., bewerking en inleiding door DECEULAER H, Inventaris van het archief van de Raad van Brabant, processen van de particulieren (1724-1796) (vnl.1754-1774) (Rijksarchief te Brussel I 76), Brussel, 2017.
BOSMAN Th.E.A., Een "oude" raad in een nieuwe staat? De beginjaren van de Staatse Raad van Brabant, in Bijdragen tot de Geschiedenis, 1992, 75, p. 153-171.
CAUCHIES J.M. en DE SCHEPPER H., Justice, grâce et législation (Centre de recherches en histoire du droit et des institutions, Cahier n° 2), Brussel, 1994.
DECEULAER H, Guilds and Litigation: Conflict Settlement in Antwerp (1585-1796), in BOONE M. en PRAK M., Statuts individuals, statuts corporatifs et statuts judiciaires dans les villes européennes (moyen âge et temps modernes). Individual, corporate and judicial status in European cities (late middle ages and early modern period) (Studies in Urban Social, Economic and Political History of the Medieval and Modern Low Countries, 5), Leuven-Apeldoorn, 1996, p. 171-208.
DECEULAER H., Uit de 19de-eeuwse kooi? Naar een betere ontsluiting van de Audiëntie in het Algemeen Rijksarchief. Een tussentijds verslag, in Archief- en Bibliotheekwezen in België, 2006, LXXVII, p. 189-222.
DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de steden (behalve Brussel) (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 54), Brussel, 2008.
DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de gemeenten, 1601-1700, (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 60) Brussel, 2013.
DECEULAER H., Early Modern case records as historical sources and archival challenges in DUBOIS S., DECEULAER H. en PUCCIO L. (eds.), From Case to File! Ancien Regime Case Files and their Prospects for Historical Research L'affaire est dans le sac. Dossiers de procès d'Ancien Régime et perspectives de recherche historique Het pleit is in den zak. Procesdossiers uit het Ancien Régime en hun perspectieven voor historisch onderzoek, Brussel, 2014, p. 9-38.
DECEULAER H. en SCHILLINGS A., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de particulieren (eerste reeks) 1574-1794 (vnl. 1670-1794) (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 57) Brussel, 2009.
DE NENY P.F., Mémoires historiques et politiques sur les Pays-Bas autrichiens, uitgegeven en ingeleid door Sorgeloos, C., Brussel, 1993, I-II.
DE RYCKMAN DE BETZ en DE JONGHE d'ARDOYE, F., Armorial et biographies des chanceliers et conseillers de Brabant, 4 dln, Hombeek, z.d.
GAILLARD A., Le Conseil de Brabant. Histoire - Organisation - Procédure, 3 dln., Brussel, 1898-1902.
GAILLARD A., Processen van het leenhof van Brabant - Procès de la cour féodale de Brabant (1434-1794), 2 delen, Brussel, 1989.
GALESLOOT L., Inventaire des archives de la cour féodale de Brabant, Tome deuxième, Brussel, 1884 (anastatische herdruk in 2001).
GODDING PH., Le Conseil de Brabant sous le règne de Philippe le Bon (1430-1467) (Académie Royale de Belgique, Mémoires de la Classe des Lettres, XIX), Brussel, 1999.
JACOBS M., De tiberiades van de Lange Gang (Antwerpen, tweede helft 17de eeuw). Een bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis, in DE BACKER C. (ed.), Cultuurhistorische Caleidoscoop, aangeboden aan Prof. Dr. Willy Braekman, Gent, 1992, p. 257-290.
JANSSENS G., L.P. Gachard en de ontsluiting van het Archivo General de Simancas, in JANS A. en JANSSENS G., Liber Amicorum J. Scheerder. Tijdingen uit Leuven over de Spaanse Nederlanden, de Leuvense universiteit en Historiografie, Leuven, 1987, p. 313-341.
LIBERT M., L'inventoriage des archives du Conseil de Brabant: histoire et perspectives, in VAN DER EYCKEN M. en HOUTMAN E., LACH Liber Amicorum Coppens Herman, Brussel, 2007, p. 211-233.
MARTENS C., De ontsluiting van gerechtelijk serieel archief, een speld in een hooiberg?, in Meta, februari 2015, p. 19-23.
MARTYN G., Tussenkomsten van de Geheime Raad in rechtsbedelingsperikelen (17de-18de eeuw): op zoek naar leidende beginselen (enkele bedenkingen), in: VAN RHEE C.H., STEVENS F. en PERSOONS E., Voortschrijdend procesrecht. Een historische verkenning, Leuven, 2001, p. 171-182.
MONBALLYU J., Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en de extraordinaire strafrechtspleging in het Vlaams recht van de 16de eeuw, in DIEDERIKS H. en ROODENBURG H. (reds.), Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de Middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden, Hilversum, 1991, p. 120-132.
MONBALLYU J., 'Van appelatiën ende reformatiën': de ontwikkeling van het hoger beroep bij de Audiëntie, de 'camere van den rade' en de Raad van Vlaanderen (ca. 1370 - ca. 1550), in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1993, 61, p. 237-275.
NAUWELAERTS J. Histoire des avocats au souverain Conseil de Brabant, Brussel, 2 delen, 1947.
OOSTERBOSCH M., Vroege procedureregelingen voor de Raad van Brabant (15de eeuw), in VANHEMELRIJCK F., Recht en justicie. Handelingen van het XIIIe Belgisch-Nederlands Rechtshistorisch Congres, Brussel, 1997, p. 115-137.
OOSTERBOSCH M., Inventaris van het archief van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen. Procesbundels beroepen uit Holland, 1460-1740 (Algemeen Rijksarchief, Inventarissen, 386), Brussel, 2006.
OOSTERBOSCH M., Archief of niet? De procesdossiers van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, in VERMEIR R. en DE SCHEPPER H., Hoge Rechtspraak in de Oude Nederlanden, Maastricht, 2006, p. 68-78.
PETIT J.L., Joseph de Crumpipen (1737-1809), les idées d'un haut fonctionnaire et magistrat des Pays-Bas Autrichiens sur la justice de son temps, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1986, 54, p. 127-147.
PUT, E., Een rompraad met een ingekrompen ressort ? De "koninklijke" Raad van Brabant tussen 1578 en 1648, in Bijdragen tot de Geschiedenis, 1992, 75, p. 139-151.
PUT E., Grote parade, klein garnizoen? De soevereiniteit van de Raad van Brabant in de 17de en 18de eeuw, in HUIJBRECHT R., Handelingen van het tweede Hof van Holland Symposium gehouden op 14 november 1997 in de Trêveszaal te Den Haag, Den Haag, 1998, p. 55-62.
PUT E., In de zak? De archiefstatus van procesdossiers uit het ancien régime, in JANSSENS G., MARECHAL G. en SCHEELINGS F., Archiefinitiatie(f) 4 Door de archivisitiek gestrikt. Liber Amicorum Prof. Dr. Jules Verhelst, Brussel, 2000, p. 187-196.
PUT E., Kanselier van Brabant (begin 15de eeuw - 1795), in VAN UYTVEN R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, (Algemeen Rijksarchief, Studia, 82), Brussel, 2000, p. 137-146
PUT E., Raad van Brabant (ca. 1430-1795), in VAN UYTVEN R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, (Algemeen Rijksarchief, Studia, 82), Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2000, p. 147-171.
PUT E., Procesdossiers in het archief van de Raad van Brabant. Voorlopig algemeen overzicht (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Toegangen in beperkte oplage, 36), Brussel, 2001.
PUT E., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Deel 1 Archief van de griffies (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Inventarissen, 18), Brussel, 2001.
PUT E., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Deel 2 Archief van de secretariaten (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Inventarissen, 19), Brussel, 2001.
PUT E., Institutioneel onderzoek in het archief van de Raad van Brabant: beloften en impasses, in: VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., Het gebruik van Brabantse archieven voor de instellingengeschiedenis. Symposium georganiseerd te Brussel op 21 april 2000 (Algemeen Rijksarchief, Miscellanea Archivistica Studia, 138) Brussel, 2001, p. 119-134.
PUT E., Beraadslaging en archiefvorming bij de Raad van Brabant (16de-18de eeuw), in VAN RHEE C.H., STEVENS F. en PERSOONS E., Voortschrijdend procesrecht. Een historische verkenning, Leuven, 2001, p. 27-41.
PUT E., Gedeelde soevereiniteit? De dubbelrol van de Raad van Brabant, in DE SMAELE H. en TOLLEBEEK J. (red.), Politieke representatie, Leuven, 2002, p. 221-231.
PUT E., Het archief van de Raad van Brabant - sluipwegen en snelwegen voor lokaal historisch onderzoek, in AERTS E., DE WIN P., OCKELEY J., PUT E., VANHEMELRIJCK F., VAN UYTVEN R., VAN DROOGENBROECK F., De Hertog en de Staten, de Kanselier en de Raad, de Rekenkamer, het Leenhof, de Algemene Ontvangerije, de Drossaard en de Woudmeester, het Notariaat, en het Landgraafschap Brabant. Acht bijdragen tot de studie van de instellingen in het Hertogdom Brabant in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, (Algemeen Rijksarchief, Studia, 128), Brussel, 2011, p. 27-42.
ROUSSEAUX X., De l'assistance mutuelle à l'assistance professionnelle. Le Brabant (XIVe-XVIIIe s.), in l'Assistance dans la résolution des conflits. Assistance in Conflicts Resolution, III. L'Europe médiévale et moderne. Medieval and Modern Europe (Recueils de la Société Jean Bodin pour l'histoire comparative des institutions. Transactions of the Jean Bodin Society for Comparative Institutional History), Parijs-Brussel, 1997, p. 129-161.
TOPS B., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant processen van de adel, 1511-1650 (Rijksarchief te Brussel (Anderlecht), Inventarissen 62, Brussel, 2013.
UBACHS P.J.H. en STROOM A.M.G.G., Een Franse Raad van Brabant in Maastricht, 1675-1678, in Publications de la Société Historique et archéologique dans le Limbourg, Jaarboek '98 - '99, deel 134-135, p. 239-266.
UYTTEBROUCK A., Les origines du Conseil de Brabant: la chambre du conseil du duc Jean IV, in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 1958, XXXVI, p. 1135-1172.
VAN CAENEGEM R., Introduction historique au droit privé, Brussel 1988.
VAN DEN AUWEELE D. en OOSTERBOSCH M., De ordonnantie van 20 juni 1474 voor de Raad van Brabant (Algemeen Rijksarchief, Studia 49), Brussel, 1993.
VANRIE A., De hertogelijke raad voor de komst van het huis van Bourgondië, 12de eeuw - 1430, in VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000, p. 73-94.
VAN UYTVEN R., Imperialisme of zelfverdediging: De extra-stedelijke rechtsmacht van Leuven, in Bijdragen tot de Geschiedenis, 1975, 58, pp. 7-70.
VAN UYTVEN R., De hertog (11de eeuw-1430), VAN UYTVEN R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000 p. 35-50.
VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000.
De beschrijvingen werden opgesteld door Paul Behets in 2015 en 2016.
PDF