---------------------------
http://www.arch.be
De archiefbewaarplaatsen
Beschikbaar in de talen: nl | EAC-CPF XML
Soort archiefvormer : Bedrijf/Instelling
Rubriek : E:Onderwijs. Scholen. Universiteiten.
Bron : Latijnse Scholen
Periode : 1629-1753
Datering: 1629 (installatie paters norbertijnen uit de Veurnse Sint-Niklaasabdij in de oude stadsschool); juni 1753 (opschorting van de financiering en overdracht van de sleutels van het college aan de stadsmagistraat).
Studentenaantallen: 12 (1694) uit: N. HUYGHEBAERT en L. DANHIEUX, P. FAVOREL en U. BERLIÈRE. Monasticon belge. Tome III. Flandre occidentale. Luik, 1960-1978, p. 633.
Historische notitie
De oudste vermeldingen van Latijns onderwijs te Diksmuide waren lange tijd te vinden in de stadsrekeningen, thans nagenoeg volledig verdwenen. Een aantal summiere gegevens werden opgenomen in R. PIETERS, Geschiedenis van Dixmude naar de beste oorkonden. Diksmuide, 1885, p. 269-270. Zo werd meester Cypriaan Acquoi, voorheen scholaster te Gouda, in 1415 tot tweemaal toe voor de magistraat ontboden om zich te verstaan op de voorwaarden volgens dewelke hij het ambt van schoolmeester binnen de stad zou willen aanvaarden. In 1514 werd het ambt van scholaster verbonden aan de Sint-Niklaaskerk. De school in kwestie zou in 1544 vrij bloeiend geweest zijn. In de rekeningen van dat jaar werd onder meer vermeld dat Mr. Cornelis Maseman, schoolmeester, zijn Submoniteur en andere hulpen vereerd werden met vier kannen wijn omdat zijne scholieren een spel ofte tragedie in latine speelden
In 1629 stuurde de dynamische norbertijnenabt Christiaan Druve op vraag van de magistraat vanuit de Veurnse Sint-Niklaasabdij enkele paters naar Diksmuide om er een tweede Latijnse school te stichten. Druve was in deze niet aan zijn proefstuk toe. Twaalf jaar voordien had hij reeds aan de basis gelegen van de opening van een succesvol college te Veurne. In 1623 opende eveneens onder zijn impuls te Douai het Sint-Jozefscollege zijn deuren, een seminarie voor de ordegenoten die er aan de universiteit wensten te studeren. Op 10 februari 1629 werd het rekwest tot de oprichting van een Latijnse school te Diksmuide vanwege de Veurnse abt door het stadsbestuur voor goedkeuring aan de regering overgemaakt. Op 18 april had men het fiat reeds ontvangen en kwam men vervolgens met het stadsbestuur tot een overeenkomst betreffende de overkomst van enkele pater-leraars en hun voorlopige installatie in de oude stadsschool op het Sint-Niklaaskerkhof. De constructie van een nieuw schoolgebouw werd in het vooruitzicht gesteld. Op 30 oktober werd de jaarlijkse financiering van het onderwijs vanwege de magistraat vastgelegd op een bedrag van 80 pond groot per lesgever. Volgens de Diksmuidse stadsrekeningen werden de Veurnse paters reeds in 1630 betaald voor het doceeren der latijnsche scholen. President van het nieuwe college werd de norbertijn Martinus de Cocker. Zijn ordegenoot Norbertus Sweerts was één der eerste leraars. Van de beloofde constructie van een nieuw schoolgebouw kwam hoogstwaarschijnlijk niets in huis. De paters vestigden zich uiteindelijk in een huis op de Wilgendijk. Deze communauteit werd in 1670 door het generaal-kapittel tot priorij (Sint-Cecilia) verheven
Net als in Veurne moet het onderwijs van de norbertijnen te Diksmuide aanvankelijk een zeker succes hebben gekend. Het zette er Druves opvolger Paul de Gomiecourt in elk geval ertoe aan om in 1649 vanuit de Veurnse Sint-Niklaasabdij nog een derde Latijnse school in Nieuwpoort te openen. In 1657 vinden wij te Diksmuide vermeldingen terug van één prior bijgestaan door een drietal leraars: één prefect tevens leraar van de retorica en de poësis en twee leraars (één voor de syntaxis en de grammatica en één voor de beide figuren). Tijdens de tweede helft van de 17de eeuw liepen de effectieven van de Sint-Niklaasabdij echter sterk terug. In plaats van drie à vier norbertijnen vermeldde de Ieperse bisschop de Ratabon naar aanleiding van zijn visitatie te Diksmuide in 1694 slechts de aanwezigheid van de prior en één pater-leraar qui enseigne le latin à douze élèves. Ten gevolge van de oorlogsomstandigheden kreeg de stad Diksmuide, sinds 1671 een garnizoenstad, het in de eerste helft van de 18de eeuw ook steeds moeilijker om de beloofde financiering voor het onderwijs rond te krijgen. Niet toevallig liepen tijdens het prioraat van pater Herman-Jozef Leroux (ca. 1709-1722) een aantal processen tegen de magistraat die het overeengekomen bedrag van 1000 gulden per jaar exclusief de kosten van de prijsuitdelingen niet langer volledig kon uitbetalen.
In 1753 kwam de magistraat tot de vaststelling dat hij de hoge kosten van het Latijns onderwijs van de paters niet langer kon betalen. Toen het stadsbestuur de Veurnse abt Godefridus Ryckx te kennen gaf dat de uitbetaling van de jaarweddes zou worden opgeschort, deed deze hen als antwoord in juni van dat jaar de sleutels van het college teruggeven. Vervolgens knoopte de stadsmagistraat onderhandelingen aan met de provinciaal van de franciscanen om de paters van het Diksmuidse klooster in het onderwijs in te schakelen. Het officiële fiat vanwege de centrale overheid kwam er uiteindelijk pas in 1758
Een samenhangend archiefbestand van het norbertijnencollege en/of de latere norbertijnenpriorij Sint-Cecilia te Diksmuide bestaat niet. Het weinige archiefmateriaal dat door andere archiefvormers over deze Latijnse school werd verzameld, zit verspreid over de volgende bestanden:
ARA , Raad van State van Maximiliaan-Emmanuel van Beieren, nr. 96 bevat stukken inzake een proces tussen de prior van de norbertijnen te Diksmuide en de stadsmagistraat betreffende de financiering van de Latijnse school (zie infra, nr. 1).
RA Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 34.011 (toegang: J. BUNTINX. Inventaris van het Archief van de Raad van Vlaanderen, 9 dln. Brussel, 1964-1979) bevat voornamelijk bewijsstukken bij het proces tussen de abt van de Veurnse norbertijnenabdij en de magistraat van Diksmuide over de financiering van het Latijnse school: dossierinventaris (1721), uittreksels uit de stedelijke resolutieboeken (1628-1713) en de stadsrekeningen van Diksmuide (1686-1720) en bewijzen van ontvangen financiële bijdragen (1711-1718). Vooral de uittreksels uit de stadsresoluties over de oprichting van het college zijn bijzonder interessant (zie infra, nr. 1).
Daarnaast kan ook worden verwezen naar een aantal bestanden met materiaal over de Veurnse Sint-Niklaasabdij, waaruit tevens een aantal gegevens kunnen worden geput betreffende de school en latere priorij van de norbertijnen te Diksmuide (zie infra, nrs. 1, 2 en 11).
1.Stukken met betrekking tot de oprichting van de school
Bronnen over de oprichting (vestiging en financiering) zijn zeer schaars. Samen met het overige ancien régime-archief gingen de stedelijke resolutieboeken tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren. Daarom zijn wij aangewezen op enkele uittreksels opgesteld in 1721 naar aanleiding van een geschil tussen de stadsmagistraat en de Veurnse Sint-Niklaasabdij over de financiering van de Latijnse school (RA Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 34.011). Zie ook het procesdossier (1712-1713) betreffende de financiering van het Latijns onderwijs te Diksmuide in ARA, Raad van State van Maximiliaan-Emmanuel van Beieren, nr. 96. Eventueel ook meer gegevens betreffende de stichting in RA Brugge, Aanwinsten, nr. 6973 (zie Norbertijnencollege Veurne). De acta van de generale kapittels van 1630 en 1633, werden uitgegeven door J. B. VALVEKENS (Acta et Decreta Capitulorum Generalium Ordinis Praemonstratensis. Tomus IV 1588-1660 (1633), in afleveringen gepubliceerd in Analecta Praemonstratensia, 55-60 (1979-1984) p. 1-246).
2.Historiografische bronnen met betrekking tot de geschiedenis van de school
RA Brugge, Aanwinsten, nr. 6973: Origo ac progressus abbatiae Sancti Nicolai Furnensis, kroniek van de Veurnse Sint-Niklaasabdij door prior Pieter De Waghenaere (1641). Zie F. VAN DE PUTTE en C. CARTON Chronicon et cartularium abbatiae Sancti Nicolai Furnensis. Brugge, 1849.
4.Plattegronden, plannen en andere afbeeldingen
Op het grondplan van Diksmuide van Vedastus de Plouich in SANDERUS, Flandria Illustrata. Dl. 2., Keulen, 1641, p. 642-643 en Ibidem. Dl. 3, Brussel, 1735, p. 346-347 wordt t Collegie der Norbertinen aangeduid met de letter i.
11.Lijsten van onderwijzend en leidinggevend personeel
Enkele korte biografische notities over de presidenten en priors zijn opgenomen in het Monasticon belge. Tome III. Flandre occidentale. Luik, 1960-1978, p. 631-636. Op p. 589-591 werd een lijst van geleerde kanunniken voortkomend uit de Veurnse Sint-Niklaasabdij opgenomen. Een aantal onder hen maakten deel uit van het onderwijzend personeel te Diksmuide: Antoine Pancoucke (leraar en dramaturg), Norbertus Sweerts ( 1644, leraar en dramaturg) en Herman Vermeersch ( 1663, president en auteur van spirituele werken).
Bovenstaande historische notitie is voornamelijk gebaseerd op de gegevens vermeld in de tentoonstellingscatalogus van H. CALLEWAERT e.a. Bijdrage tot de geschiedenis van het Sint-Aloysiuscollege en het onderwijs in Diksmuide. Diksmuide, 1985. Daarnaast kunnen een aantal zeer summiere gegevens geput worden uit F. VAN DE PUTTE. Histoire de la ville de Dixmude et de ses châtelains. Diksmuide, 1842 en R. PIETERS. Geschiedenis van Dixmude naar de beste oorkonden. Diksmuide, 1885. BACKMUND vermeldt het Diksmuidse norbertijnencollege in het tweede deel van zijn Monasticon Praemonstratense. Id est historia circariarum atque canonicarum candidi et canonici ordinis Praemonstratensis, 3 dln. Straubing, 1949-1960. Het meest volledige overzicht van bronnen én literatuur over de latere priorij Sint-Cecilia is opgenomen in het derde deel van N. HUYGHEBAERT, L. DANHIEUX, P. FAVOREL en U. BERLIÈRE. Monasticon belge. Dl. 3. Flandre occidentale. Luik, 1960-1978, p. 631-636.
Vaste URL : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_117838_DUT