---------------------------
http://www.arch.be
De archiefbewaarplaatsen
Beschikbaar in de talen: nl | EAC-CPF XML
Soort archiefvormer : Bedrijf/Instelling
Rubriek : E:Onderwijs. Scholen. Universiteiten.
Bron : Latijnse Scholen
Periode : 1641-1797
Datering: 1638 of 1641 (oprichting); 1797 (afschaffing); 1803 (oprichting pensionaat door twee uit ballingschap teruggekeerde augustijnenpaters); 1805 (sluiting pensionaat); 1806 (oprichting Kleinseminarie in de kloostergebouwen).
Studentenaantallen: gemiddeld ca. 30 (tussen 1750 en 1777); 32 (1778); 25 (1779); 28 (1780); 20 (1781); 24 (1782); 24 (1783); 26 (1784); 23 (1785); 18 (1786); 15 (1787); 48 (1795); 37 (1796); gegevens uit: J. POLLET. 'De augustijnen te Roeselare 1635-1805'. Augustiniana, 5 (1955) p. 161-191 en 268-287; ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 31A en 31B; ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2372; RA Brugge, Leiedepartement, nrs. 95 en 2931.
De abt van Zonnebeke stelde de scholasters aan, die in zijn naam toezicht over het onderwijs uitoefenden. De eerste gekende scholaster was de in 1425 aangestelde Gillis Veranneman. Op dat ogenblik bestond er te Roeselare een school waar zowel Nederlands, Frans als Latijn werden onderwezen
Geleidelijk aan probeerde de stadsmagistraat vat op het onderwijs te krijgen. In hoeverre hij dit reeds financierde, moet nog verder worden onderzocht. In 1521 werd een zekere Jacob van Copenholle vermeld. Hij was door de stad aangesteld als leraar van wat we als een Latijnse school kunnen beschouwen. Bij zijn aanstelling had de magistraat echter geen rekening gehouden met de scholaster, wat tot een conflict aanleiding gaf. De twist escaleerde en werd in 1523 voor de Raad van Vlaanderen gebracht, die de scholaster in het gelijk stelde
Omstreeks 1541 ondernam het stadsbestuur opnieuw een poging om het onderwijs naar zich toe te trekken. Ditmaal ging de magistraat zelfs verder door ook aan de inkomsten van de scholaster te tornen. In het proces dat volgde, ving de stad opnieuw bot, waardoor men het over een andere boeg diende te gooien. In ruil voor een financiële bijdrage stond de scholaster toe dat de door de stad aangestelde leraar kon blijven. Voortaan mocht de stad ook de nieuwe leraars kiezen, die dan ter goedkeuring aan de scholaster werden gepresenteerd
Onder meer dankzij deze overeenkomst won de Latijnse school geleidelijk aan invloed. In deze periode was de school in de Krommewinkelstraat gehuisvest. De Latijnse afdeling bevond zich omstreeks 1571 op de benedenverdieping van dit gebouw, dat al snel te klein bleek, waardoor het bestaande gebouw voortdurend diende te worden uitgebreid. In 1576 besloot de magistraat zelfs een nieuwe stede schoele op te richten
Aan deze periode van voorspoed kwam door de godsdienstoorlogen een abrupt einde. Toen de stad in 1582 in brand gestoken werd, ging ook het schoolgebouw in vlammen op. Na de vijandigheden werd er aan het herstel gewerkt, maar het onderwijs bleef nog lange tijd in het slop: een aantal schoolmeesters volgden elkaar snel op en vermoedelijk bleef hun onderricht beperkt tot wat we nu als lager onderwijs zouden beschouwen. Na de vernieling in 1582 kreeg de school een voorlopig onderdak in de raadskamer, een bijgebouwtje van de Sint-Michielskerk. Dat gebouw werd in 1593 verlaten en na enkele omzwervingen werd de school definitief in de Wallenstraat gehuisvest (1641)
Het Latijnse onderricht raakte pas met de komst van de augustijnen opnieuw van de grond. Vanaf 1631 dacht deze orde aan een vestiging in Roeselare. De onderhandelingen daarover sleepten lang aan omwille van weerstand vanwege de pastoor van Roeselare en de bisschop van Brugge. De augustijnen verkregen in 1635 van Wolfgang Willem, hertog van Neuburg en heer van Roeselare, de goederen van het Sint-Janshospitaal, met de bedoeling om er een klooster en een kerk te bouwen. Nog in hetzelfde jaar vestigden twee paters en een lekenbroeder zich in Roeselare. De bouwvergunning van het stadsbestuur volgde in 1636. In 1639 gaf de Brugse bisschop Servaas De Quinckere zijn goedkeuring voor de vestiging en de overdracht van de goederen van het Roeselaarse hospitaal. Op 17 oktober 1641 werd een overeenkomst getekend tussen de stad en de augustijnen. Met een op 17 september 1642 ondertekend akkoord dat de rechten van de Roeselaarse parochiekerk veilig stelde, kwam een einde aan de betwistingen rond de vestiging. In 1642-1643 werd het klooster gebouwd
Ondertussen waren de paters ten laatste in 1641 al begonnen met Latijns onderwijs. Ook zij waren zoals de stadsschool nog afhankelijk van de abt van Zonnebeke, die hen de toestemming om onderwijs te verstrekken diende te verlenen. Een document uit 1773 vermeldt dat er drie paters aan het augustijnencollege verbonden waren. In zijn antwoord op de circulaire uitgaande van het Leiedepartement betreffende de toestand van het humanoraonderwijs vóór 1789, maakte de onderprefect van het arrondissement Kortrijk in het jaar IX gewag van vier paters-leraars die onder leiding van een prefect aan het vroegere college te Roeselare lesgaven. Het in diezelfde brief opgegeven scholierenaantal van 100 studenten per jaar vóór 1789 dient evenwel met een korrel zout te worden genomen. In de Roeselaarse stadsrekeningen wordt in de 18de eeuw af en toe melding gemaakt van toelagen voor het toneelspel en voor het bekostigen van prijzen, zoals beeldekens die uitgedeeld werden aan de studenten in het doen van de maendelyksche oratien ende uytroepen der plaetsen vande compositien (citaat uit stadsrekening 1751-1752, SA Roeselare, Oud stadsarchief, nr. 379)
In 1751 was het schoolgebouw zodanig bouwvallig dat er met steun van de stad een nieuw opgetrokken werd. In 1761 kwam er naast het nieuwe collegegebouw nog een area of speelplaats, die nodig was om op de speeldaghen byeen te spelen ende samen Latijn te leeren spreken
Het college werd samen met het convent in 1797 op bevel van de overheid gesloten. Met de bons slaagden de augustijnen er echter in om de gebouwen terug te verwerven. De inzet van oud-collegeleraar Bernardus Six tijdens de Boerenkrijg is opmerkelijk. Hij stimuleerde zijn studenten om de wapens op te nemen tegen de bezetter
In 1805 kocht de Gentse bisschop Fallot de Beaumont het gebouw en richtte er in 1806 een Kleinseminarie op. Een belangrijke rol daarbij speelde Ludovicus-Albertus Caytan, oud-leerling van het Roeselaarse augustijnencollege en vicaris van het bisdom.
Van de school is geen archief bewaard en van het Roeselaarse augustijnenklooster slechts enkele losse archiefbescheiden. Het voornaamste is een kasboek van de bouw van de kerk in de jaren 1730-1740, bewaard in het archief van het Kleinseminarie te Roeselare (zie M. DE BRUYNE. De augustijnenkerk van het Klein Seminarie te Roeselare. Roeselare, 1975, p. 48).
Ook in het ABA is er slechts weinig archief van het Roeselaarse augustijnenconvent bewaard (toegang: er wordt aan een nieuwe inventaris gewerkt. Een voorlopige dactylografische versie is beschikbaar. Er kan nog verwezen worden naar: A. KEELHOF. Inventaris der archieven van verscheidene kloosters thans bewaard in het klooster der EE. PP. Eremijten-Augustijnen, vernieuwd in het jaar 1884 en bijgewerkt door A. VAN DEN BORN en N. TEEUWEN, dactylografische inventaris ter plaatse raadpleegbaar). Hoewel het niet in de inventaris vermeld wordt, kan verwezen worden naar een facsimile van het collegezegel (125 x 90 mm).
SA Roeselare, Oud stadsarchief, bevat slechts enkele interessante stukken (toegang: C. VAN DEN HAUTE. Het oud archief der stad Rousselare. Brugge, 1912). Deze komen in het gedetailleerde bronnenoverzicht verder aan bod. Zie J. POLLET. 'De Augustijnen te Roeselare 1635-1805. Geschiedkundige schets'. Augustiniana, 5 (1955) p. 40: Gilles Coenen, ontvanger van de nationale domeinen, nam in 1799 alle papieren, registers en titels van het afgeschafte augustijnenklooster mee (Registre de correspondance de ladministration municipale du canton de Roulers installée le 15 germinal an IV, f° 346) (SA Roeselare, Oud stadsarchief, nr. 78).
Het Universiteitsarchief van Gent bewaart een bundel met 17de- en 18de-eeuws archief van/over het klooster van Roeselare (UB Gent, Handschriftenkabinet, nr. 651; toegang: A. DEROLEZ. Inventaris van de handschriften in de Universiteitsbibliotheek te Gent. Gent, 1977) (zie infra).
ARA, Koninklijke Commissie der Studiën bevat verscheidene stukken over het college van Roeselare. Voor het begin van de jaren 1780 werden er verslagen van de Koninklijke Commissie der Studiën gebaseerd op de ingestuurde programmas en compositiones bewaard (nr. 27A). Lijsten met scholierenaantallen en de begeleidende brieven zijn te vinden in Koninklijke Commissie der Studiën, nrs. 31A en 31B (zie ook infra, nr. 13). Ook in ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2387 wordt een dossier over het Roeselaarse college bewaard.
2.Historiografische bronnen met betrekking tot de geschiedenis van de school
Handschrift van Nicolaas de Tombeur, Provinciae Belgicae, seu Coloniensis, seu Inferioris Alemanniae Ordinis Eremitarum S.P. Augustini descriptio. Dl. 5, p. 371-396, Conventus Roulariensius. Ex libro cui titulus: Initium et progressus conventus Roulariensis (ABA, Provincialia).
3.Stukken met betrekking tot de afschaffing van de school
UB Gent, Handschriftenkabinet, nr. 651: Lijst van goederen, renten cijnzen en lasten van de gemeenschap opgesteld door de Franse overheid; staat van inkomsten en lasten uit 1795 en enkele brieven aan het Frans bestuur.
Zie ook de enquêtes en de briefwisseling in RA Brugge, Leiedepartement, nrs. 95, 1091, 2923, 2926, 2931, 2933 en 2939 (toegang: J. DE SMET. Inventaris van het Archief van de Franse Hoofdbesturen in West-Vlaanderen, 1794-1814. 1° Arrondissement de la Flandre Occidentale. 2° Administration centrale du Département de la Lys. 3° Préfecture de la Lys. Brussel, 1951).
11.Lijsten van onderwijzend en leidinggevend personeel
J. POLLET. 'De Augustijnen te Roeselare 1635-1805. Geschiedkundige schets'. Augustiniana, 5 (1955) p. 28-29 stelde een lijst van 18de-eeuwse prefecten samen op basis van de Roeselaarse stadsrekeningen.
13.Programmas en andere stukken met betrekking tot schooltheater en prijsuitdelingen
Gedrukt programma Sigismundus koning (
.), 1731 (vermeld in F. VANDERHAEGHEN. Bibliographie gantoise. Dl. 3. Gent, 1861, p. 221, nr. 2911). Gedrukt programma Den haet tegen de liefde ofte Brutus tegen Severinus, 1743 (of 1749) (vermeld in P. ALLOSSERY. Geschiedkundige boekenschouw. Dl. 2. Brugge, 1913, p. 357). Gedrukt programma van het treurspel Chosroës koning van Persiën van Syroës vermoordt n.a.v. de prijsuitdeling vertoond in 1756 (SA Roeselare, Oud stadsarchief, nr. 137). Ook in het grootseminarie te Brugge bevindt zich nog een programma uit 1718 (GS A 23924, nr. 27). Een programma van de publieke oefening van 24 augustus 1787 bevindt zich in ARA, Algemene Regeringsraad, nr. 2387.
18.Inspectieverslagen
ARA, Koninklijke Commissie der Studiën, nr. 33A bevat een interessant rapport van de prefect van het Theresiaans college te Brussel, Pierre Beaurepaire, over zijn visitatie van alle niet-Koninklijke colleges in Vlaanderen, waaronder Roeselare. RA Brugge, Leiedepartement, nrs. 95, 2923, 2926, 2931 en 2933 bevatten naast diverse enquêtes en de antwoorden van de Roeselaarse magistraat op de circulaires van 11 nivose III en 13 prairial IV uitgaande van het arrondissementsbestuur West-Vlaanderen en het Leiedepartement met vragen over de toestand van het humanioraonderwijs (11 nivose III en 30 prairial IV). Voor het antwoord op de tweede circulaire zie ook A. DE SCHREVEL. Histoire du petit séminaire de Roulers, précédée dune introduction ou coup doeil sur létat de lenseignement moyen dans la région correspondant à la Flandre occidentale actuelle. Roeselare, 1906, p. 40.
De belangrijkste studie is die van J. POLLET. 'De Augustijnen te Roeselare 1635-1805. Geschiedkundige schets'. Augustiniana, 5 (1955) p. 163-191 en 268-287 (hier geciteerd volgens de overdruk, gepagineerd 1-48). De recentste publicatie is: Augustijnen te Roeselare 1635-1797 'ter eeren Godts ende ten dienste vande voornoemde stede'. Tentoonstelling, De Suydtbrugge Klein Seminarie, 8 tot 23 november 1997. Roeselare: Klein Seminarie, 1997. In zijn geschiedenis van het Kleinseminarie behandelt A. DE SCHREVEL. Histoire du petit séminaire de Roulers, précédée dune introduction ou coup doeil sur létat de lenseignement moyen dans la région correspondant à la Flandre occidentale actuelle. Roeselare, 1906 ook het augustijnencollege. Zie in deze context ook: L. PILLEN en J. POLLET. 175 jaar Klein Seminarie te Roeselare. Roeselare, 1982 en J. STROBBE. 200 jaar dichters, denkers en durvers. Biografie van een college. Het Klein Seminarie te Roeselare. Tielt, 2007. Voor de algemene geschiedenis van het onderwijs te Roeselare dient verwezen te worden naar: G. HOORNAERT. De geschiedenis van het onderwijs te Roeselare, 1500-1879. Roeselare, 1990
Voor secundaire bibliografische gegevens kan worden verwezen naar D. LEYDER. Monasticon Augustinianum Belgicum. (Bibliografische inleiding tot de Belgische kloostergeschiedenis vóór 1796, dl. 16). Brussel, 1998 en M. NUYTTENS. Repertorium van kloosters en abdijen in West-Vlaanderen. (Bibliografische inleiding tot de Belgische kloostergeschiedenis vóór 1796, dl. 11). Brussel, 1997.
Vaste URL : https://search.arch.be/eac/eac-BE-A0500_117888_DUT